In ’s levens eindeloze reeks bespiegelingen over de vraag ‘waar moet het heen?’ presenteren we op deze nieuwjaarsdag vandaag: de taalwetenschap.
Een dag of tien geleden verscheen namelijk op het internet een interessant van een verslag van een discussie tussen enkele vooraanstaande wetenschappers over dit onderwerp (Quo vadis linguistics in the 21st Century).
De deelnemers aan die discussie verdedigen natuurlijk allemaal een beetje een eigen winkel: wie goed leest en de sprekers kent, weet dat ze allemaal in de eerste plaats hun éigen vorm van onderzoek als de hoop van de 21e eeuw zien. Maar het zou natuurlijk ook wel een beetje raar zijn als het anders was, want wat zaten die lui dan hun tijd te verdoen.
Maar er is ook wel veel overeenstemming. Twee zaken worden door alle deelnemers genoemd, en eigenlijk ook steeds centraal gesteld: experimenteel werk en meer (hernieuwde) aansluiting bij andere wetenschappen. Dat klinkt allebei nobel, en het zal die kant ook wel opgaan. Maar is dat ook inderdaad wenselijk?
Samenwonen
Er is niets tegen experimenten. Mits controleerbaar en zorgvuldig uitgevoerd geven ze objectieve informatie, en wie kan daar tegen zijn? We weten nu al veel meer door alle vernuftige experimenten die taalkundigen in de loop van de afgelopen decennia hebben gedaan. Mijn beste promovendi voeren allerlei soorten experimenten uit. Het is bovendien betrekkelijk gemakkelijk om taalkundige experimenten uit te voeren – ik denk dat zelfs Peter Hagoort, een van de discussianten en een van de grootste taalkundige experimentatoren van dit moment, niet zou weten wat hij met het budget van een deeltjesversneller aan zou moeten.
Er is ook niets tegen interdisciplinair onderzoek. Hoe meer samenwerking, hoe beter, en je kunt van iedereen wat leren. Ik heb ooit een grootschalig onderzoek opgezet met een econome, waar alleen maar niets van terecht kwam omdat we ruzie kregen over of we nu in Amsterdam samen moesten gaan wonen of in Leiden.
Dick Swaab
Maar er zijn ook redenen om conservatief te zijn. De twee ontwikkelingen samen leiden een beetje tot een nieuwe stap in Het Grote Gelijkstrijken der wetenschappen. Betrouwbare data zijn de data die volgens de geijkte wetenschappelijke methode verkregen zijn en met geavanceerde statistische methoden bewerkt. Goede theorieën zijn theorieën die ook hersenonderzoekers en statistici (allen zonder veel tijd om taalkundige boeken te lezen) kunnen begrijpen.
Dat getuigt wat mij betreft wel van heel veel vertrouwen in de standaardmethoden en -theorieën uit al die naastbijliggende wetenschappen. Terwijl er weinig garantie is dat die per se werken. Ik ben in ieder geval niet erg onder de indruk van de voortgang die veel mainstream-psychologie, met al zijn aandacht voor experiment en interdisciplinariteit heeft geboekt. Terwijl volgens mij er een heleboel serieuze en diepgaande taalwetenschap is die niet per se gebaseerd is op experimenten, en toch betrouwbaar genoeg is – en die theorieën heeft die je misschien niet in een halve middag aan Dick Swaab kunt uitleggen, maar toch de moeite waard zijn.
Strijd
Juist omdat we te maken hebben met materie – de menselijke geest, de menselijke samenleving, de menselijke taal – die moeilijk te vatten blijkt, is methodologisch en theoretisch pluralisme nodig. De klachten van Hagoort over het feit dat taalkundigen zoveel ruzie met elkaar maken deel ik dan ook niet. Althans, ik zie niet hoe je er een einde aan zou moeten maken, gegeven het feit dat hullie begonnen zijn en ook nog steeds doorgaan.
Er kan niet genoeg gediscussieerd worden in de wetenschap. Ik hoop dan ook op een 2015, en een vervolg van de 21e eeuw vol wetenschappelijke strijd.
Laat een reactie achter