Door Lucas Seuren
In maart vorig jaar begon ik aan mijn promotieonderzoek naar declaratieve vragen in het Nederlands. Dit zijn vragen waarvan we zouden kunnen zeggen dat ze niet grammaticaal gemarkeerd zijn als vraag; de persoonsvorm staat niet vooraan de zin – een dergelijke constructie heet een interrogatief – en de zin heeft evenmin een vraagwoord zoals wie of wat. Na de eerste lezing die ik gaf, vroeg een collega wat mijn definitie van een vraag was. Na een paar minuten was duidelijk dat ik hem een antwoord schuldig moest blijven: ik kon niet uitleggen wat een vraag was.
Het lijkt een vrij triviale kwestie; als ik een spreker van het Nederlands een zin voorleg zal hij/zij direct kunnen aangeven of het wel of geen vraag is. Intuïtief hebben we als taalgebruikers geen enkel probleem met deze term. Maar waar komt die intuïtie vandaan? Op het eerste gezicht lijkt deze intuïtie een vrij algemene taalintuïtie te zijn: op basis van de woordvolgorde in de zin herkennen we direct of die zin een vraag is of niet. Maar die intuïtie botst met het taalgebruik dat we in de praktijk zien. Regelmatig komen namelijk ook gesprekjes zoals de volgende:
- A: Het is wel een toffe line-up?
- B: Jaa
Ondanks dat A hier geen interrogatief gebruikt reageert B wel met ja. Met andere woorden, B reageert als ware de uiting van A een verzoek om bevestiging of informatie. En dit soort dialoogjes zijn niet uitzonderlijk. Dergelijke declaratieve vragen komen bijna even vaak voor als hun interrogatieve tegenhangers.
Een zuiver taalkundige definitie van het concept vraag roept dus problemen op. Maar hoe kunnen we dan wel een onderscheid maken tussen wat wel en geen vraag is? Tijdens een eerstejaarscollege vroeg ik een studente of ze van de volgende zin kon uitleggen waarom ze het een ja/nee-vraag noemde:
- Ga je vanavond nog wat leuks doen?
Het antwoord van de studente was, dat je op deze zin kunt reageren met ja of nee. Dat antwoord lijkt misschien wat simplistisch, maar het sluit aan bij de manier waarop we in de conversatieanalyse naar taalgebruik kijken; een reactie geeft ons inzicht in hoe een spreker de voorgaande uiting van zijn/haar gesprekspartner heeft begrepen. In het volgende fragment, net als in het eerste dialoogje, kunnen we dus aan de reactie van B zien dat ze de uiting van A heeft begrepen als een ja/nee-vraag.
- A: Moeten we de vaatwasser wel aanzetten?
- B: Ja
De oplossing van de student verschilt dan ook opvallend weinig van die van enkele collega’s van het Max Planck Institute for Psycholinguistics in Nijmegen; voor een speciale uitgave over vragen van het Journal of Pragmatics definieerden ze een vraag als een uiting die in het gesprek functioneert als vraag. Vanuit dat perspectief proberen we nu te kijken of er toch niet bepaalde taalkundige elementen zijn waar sprekers dan gebruik van maken. Eerder onderzoek heeft laten zien dat bepaalde voegwoorden zoals want en dus – ook wanneer dus als bijwoord gebruikt wordt – daar een rol in kunnen spelen. Eerst moeten we dus onderzoeken wat voor uitingen functioneren als vraag, daarna kunnen we dan een beter antwoord geven op de kwestie hoe een vraag eruit ziet.
Antoon VALCKX HOEX zegt
Heelaas niet altijd, maar toch heel vaak is in de formulering door verschil van toonhoogte of een wat haperend uitspreken vh laatste woord, duidelijk dat in ieder geval de eerste spreker op een bevestiging wacht. Dat kan dus als een vraag worden gezien.
Lucas zegt
Zowel recent als wat ouder onderzoek laat zien dat toonhoogte een kleine of zelfs geen rol speelt in het onderscheid tussen wel of geen vraag. In mijn eigen data is het een hele kleine minderheid die een sterke stijging heeft op het eind in toonhoogte, en een overgrote meerderheid heeft een vlakke of dalende intonatie.
Toonhoogte lijkt dus een andere functie te hebben. Al is daar nog geen definitief antwoord op. Couper-Kuhlen publiceerde daar recent in ieder geval nog een artikel over: Some truths and untruths about final intonation in conversational questions. Hierin beweert ze dat toonhoogte te maken heeft met waarschijnlijkheid van het bevraagde en kennis die we al hebben. Met andere woorden, we herkennen een uiting als een vraag, en daarna weten we aan de hand van toonhoogte nog preciezer hoe we moeten antwoorden.
Haperingen heb ik tot op heden niet naar gekeken. Maar zo snel gekeken naar mijn data zou ik zeggen dat ze in ieder geval voor het soort vragen dat ik bestudeer geen rol spelen. Wat niet wil zeggen dat ze niet voorkomen natuurlijk, maar wellicht gewoon heel infrequent.