Door Marc van Oostendorp
Een Nederlandse taalkundige is geen Nederlandsetaalkundige wanneer ze zich niet ooit het hoofd gebroken heeft over het verkleinwoord. Er zijn alleen al in het Standaardnederlands zoveel verschillende vormen! Je maakt het met –etje in mannetje, met –pje in raampje, met –kje in koninkje, met –tje in maantje en met je in lampje. Er zijn tamelijk precieze en ingewikkelde regels over wanneer je welk achtervoegsel gebruikt, die een kind van 5 al moeiteloos kan toepassen. En dan heeft ieder dialect nog zo’n beetje zijn eigen systeempje, met –ke of –kien, met –pie of met –sken.
Het borrelt allang van de vormen. Neem nu het bekende sonnet waarmee Dirk Volkerts Coornhert zijn boek Recht ghebruyck ende misbruyck van tydlycke have inleidde en tot op zekere hoogte samenvatte met een niet heel opzienbarende boodschap: geld maakt niet gelukkig. Dat gedicht gaat natuurlijk over grote dingen, maar ook over kleine:
In tydlyck goed vindtmen Arm, Middelbaar en Ryck:
T’leven der Armen waant elck mensch ellendigh,
T’ghemene pynlyck omme d’arbeyd bestendigh,
Maar t’rycke zaligh door weeldes valsche blyck;
Dus jaaght elck na ryckdom met gheweld off praktyck,
Door t’verkeerde oordeel verleyt zynde schendigh,
Want t’is niet buyten, maar in elck inwendigh,
Zo wat verblyt of bedroeft ons leven al ghelyck.
Men vint zo wel rycken als armen, die trueren;
Immers de grootste druck druckt den grootsten dueren;
Alsmen grote vrueghde in kleine huttekens ziet.
Dit moght niet zyn, zo d’uiterlycke dinghen
Uyt haren aart vrueghd of druck noodlyck voortbringen:
Dus baart ryckdom gheen lust noch armoe gheen verdriet.
(In termen van tijdelijk goed onderscheiden we arm, gemiddeld en rijk. Het leven van de armen waant iedereen ellendig, het gemiddelde pijnlijk vanwege de constante arbeid, maar het rijke zalig door de valse schijn van de weelde. Dus jaagt iedereen met kracht of listigheid de rijkdom na, door een verkeerd oordeel op een schandelijke wijze verleid, want wat ons leven vrolijk of treurig maakt zit niet aan de buiten- maar de binnenkant. Er zijn zowel rijken als armen die treuren, — de grootste druk drukt immers op de grootste deuren —, terwijl je grote vreugde in kleine hutjes ziet. Dit zou niet zo kunnen zijn als de uiterlijke dingen uit hun aard noodzakelijk vreugde of druk voortbrengen. Dus baart rijkdom geen genot en armoe geen verdriet.)
Traditie
Uit vier zinnen bestaat dit sonnet, en iedere zin correspondeert met precies één blokje in het sonnet. De eerste twee zinnen beslaan ieder precies vier regels, de laatste twee ieder drie. Zogeheten ‘mannelijke’ rijmwoorden als rijk en ziet (die eindigen op een beklemtoonde lettergreep) wisselen af met ‘vrouwelijke’ als bestendig en dingen (die eindigen op een onbeklemtoonde).
Coornhert is de eerste noord-Nederlander in deze reeks. In de begindagen van de sonnetten waren die nog wat minder Frans dan de Antwerpenaren die we tot nu toe zijn tegengekomen. Anders dan Jan van der Noot en de zijnen volgde Coornhert niet de ‘Franse’ traditie waarin iedere regel evenveel lettergrepen telt. In plaats daarvan volgde hij een traditie die al sinds de middeleeuwen voor het Nederlands gold: in elk woord staan vier lettergrepen met klemtoon (‘In tijdlijk goed vindt men arm, middelbaar en rijk / ’t Leven de armen waant elk mens ellendig’). Dat vereist een gevoel voor ritme dat sinds de zestiende eeuw verloren is gegaan; het is moeilijk voor te stellen hoe het precies geklonken moet hebben.
Katteke
Er zijn wel regels die misschien laten zien dat Coornhert zich door de taal van het zuiden had laten beïnvloeden. Die over de grote vreugde in kleine huttekens bijvoorbeeld: niet in hutten dus (op zich al zelden imponerende bouwwerken), en ook niet in kleine hutten, maar in kleine huttekens.
Die laatste vorm begrijp je meteen: dat is een verkleinvorm, al gebruiken we –eken alleen nog in lang geleden gestolde vormen als (Hoe leit dit) kindeken. Met de Morfologische Atlas voor Nederlandse Dialecten (die gaat over dialecten in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw) heb ik een kaartje gemaakt dat aangeeft waar we nu nog katteken of katteke vinden:
In Amsterdam en Haarlem, waar Coornhert vandaan kwam, bestaat katteken allang niet meer; wel nog in Antwerpen. Zou hij zijn hutteken uit de taal van het zuiden gehaald hebben?
Mient Adema zegt
1. Neem aan dat u met die 4 klemtonen de regel bedoelt, niet de woorden.
2. Hutteken meteen verkleinwoord? In de tweet kon ik nog niet uitsluiten dat het om een Japanner ging die een teken moest bedenken voor dat kleine stulpje.
3. Laatst een gebbetje over het woord moeke. Verkleinwoord? Lidwoord? Verkleinwoorden zouden altijd onzijdig zijn…
4. Weer met plezier gelezen.
Wouter Steenbeek zegt
Ik dacht dat dat wel de consensus was, dat dichters uit Holland het 'beschaafdere' Brabants imiteerden, en dat verkleinwoorden op -ken daar toen allang niet meer bestonden?