Vermoedelijk omdat H.H. ter Balkt overleden is werd de afgelopen dagen regelmatig zijn Ode aan de betekenis geciteerd (bijvoorbeeld in het ‘audiozine’ ondercast). Het was ook een van zijn bekendste gedichten, dat door zijn voordracht extra indrukwekkend is. Het zou best kunnen dat in het komende digitale tijdperk het geluidsbestand de geschreven tekst overleeft:
Het wonderlijke van dit gedicht is dat het in al zijn sonoriteit bijna klankpoëzie lijkt, terwijl het tegelijkertijd wel degelijk over betekenis gaat, en een soort overpeinzing is over betekenis, die aantoonbaar raakt aan de taalfilosofie. Het mooie van Ter Balkts werk is toch al dat je het eindeloos kunt becommentariëren (hopelijk komt er ooit een Wikipedia met het verzameld werk waarover dan eindeloos veel commentaar kan groeien, en commentaar op commentaar).
Een kernzin lijkt me de volgende:
En de ster Venus is de ster Venus is niets dan de ster Venus
De vraag is nu: is deze zin waar of niet? Veel twintigste-eeuwse taalfilosofie ging over dat probleem in algemene zin. Hoe stellen we vast of zinnen waar zijn of niet? En dan in het bijzondere zinnen als deze, waarin sprake is van ‘de ster Venus’. Een dergelijke ster bestaat immers niet – Venus is een planeet.
Helder
Kan een zin die verwijst naar iets bestaands wel waar zijn? Misschien alleen als het een vorm heeft als de regel uit deze ode: x is x en niets dan x. Die zin is namelijk volgens de logica waar wat je ook invult voor x – het is een tautologie –, zelfs wanneer je voor x iets invult dat niet bestaat: een gezellige UvA-bestuurder is een gezellige UvA-bestuurder en niets dan een gezellige UvA-bestuurder. Is waar.
Maar aan deze concrete keuze zit nog een kantje. Venus heeft namelijk als bijnamen morgenster en avondster. Doordat hij vanuit de aarde gezien op een binnenbaan om de zon zit, staat hij altijd relatief dicht bij de zon, en is alleen ofwel ’s ochtends vroeg ofwel ’s avonds laat te zien. En dan is hij juist zo helder dat hij wel een ster lijkt.
Alternatieve namen
Nu vereist het enig inzicht in de sterrenkunde om te begrijpen dat het ding dat ’s ochtends staat te stralen hetzelfde ding is als het ding dat ’s avonds staat te stralen. Gottlob Frege, een beroemde wiskundige en een van de vaders van de moderne taalfilosofie, wees daarom op een bijzonderheid van de volgende zin:
De morgenster is de avondster. [1]
Omdat de morgenster Venus is, en de avondster ook, zou je kunnen denken dat die zin equivalent is aan de volgende:
Venus is Venus. [2]
Maar dat is niet zo. Zin [2] is een tautologie: wie logisch nadenkt moet hem accepteren, maar er kunnen volkomen logisch denkende mensen zijn die niet weten of [1] wel waar is: die mensen weten niet (of geloven niet) dat de woorden ‘morgenster’ en ‘avondster’ allebei alternatieve namen zijn van de werkelijkheid.
Betekenisvol
Frege onderscheidde daarom verschillende betekenislagen. Wat die lagen precies waren, veranderde een beetje in de loop van zijn carrière, maar je kunt het zo zien dat een zin aan de ene kant verwijst naar een situatie in de werkelijkheid buiten ons – in die zin zijn [1] en [2] aan elkaar gelijk. Maar hij kan ook gaan over ons beeld van de wereld, en in die zin zijn ze verschillend van elkaar.
Aan poëzie ontbreekt doorgaans de eerste betekenislaag. Je probeert niet na te gaan of een versregel nu wel of niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Maar dat betekent niet dat de tweede laag ook afwezig is; integendeel.
De mededeling dat de (niet) bestaande ster Venus alleen de ster Venus is en niet bijvoorbeeld ook de morgenster, wordt er ineens betekenisvol. Dat had Ter Balkt geloof ik goed gezien.
Laat een reactie achter