René Appel toen hij de taal nog snel wilde veranderen. |
Nu gaan we het krijgen! dacht ik verheugd toen ik in de nieuwe Onze Taal een artikel van René Appel zag staan, de beroemde schrijver en voormalige taalkunde-hoogleraar. Dat artikel heeft als titel Hoe snel laten we de taal veranderen? en als ondertitel Pleidooi voor een middenpositie.
Goed idee, dacht ik, we gaan de taal langzaam veranderen! Niet alles voor altijd bij het oude laten, zoals sommige mensen kennelijk willen, en ook niet alles razendsnel overhoop gooien, zoals anderen naar verluidt bepleiten, maar gewoon, lekker op ons dooie akkertje, iedere paar jaar een paar woordjes hier en daar. Nu even wennen aan enkel hunnetje als lijdend voorwerp, maar nog niet als onderwerp omdat dit te gortig wordt. Iedere paar jaar een paar dt-fouten erbij. Het lijkt mij wel wat
Maar wacht eens even, bedacht ik toen. Wie zijn eigenlijk die radicalen tegen wie Appel zich keert? Ik ken echt niemand die ofwel vindt dat alles anders moet en wel nu! meteen!, zoals ik ook niemand ken die vindt dat de Nederlandse taal zoals hij in 2015 is in steen gebeiteld moet worden. Iederéén neemt hier een middenpositie in. Wat is dat voor discussie, die Appel hier wil beslechten?
Effectief
De twee groepen die hij in zijn artikel beschrijft, zijn dan ook heel anders. Er zijn de mensen die zich zorgen maken om de verandering van de taal en die vinden dat er wat aan moet gebeuren. En er zijn mensen die zeggen dat er nu eenmaal niets aan taalverandering te doen is, dat “opponeren tegen taalverandering gelijk staat aan vechten tegen windmolens”.
Maar dat is een heel ander soort discussie – niet een waarin je een gematigde positie kunt innemen, maar een die je kunt onderzoeken: wie heeft er eigenlijk gelijk? Zijn er ooit effectieve maatregelen genomen tegen taalverandering, en zo ja welke?
Litouwen
Appel geeft vervolgens een heel verhaal over dat hij vroeger wetenschapper was – sociolinguïst nog wel – en dat hij toen ook niet geloofde in vechten tegen taalverandering.”Inmiddels – dat schijnt voortschrijdend inzicht te heten – denk ik er iets anders over, en kies ik voor een positie midden tussen normatieven en realisten”.
Waar dat voortschrijdend inzicht op gebaseerd is, vertelt Appel er niet bij. Is het hem inmiddels duidelijk geworden dat de windmolens toch geen windmolens zijn? Heeft hij studie gedaan naar de taalpolitiek in Litouwen en er ontdekt dat de taalpolitie daar wel degelijk in staat is de taalverandering af te remmen?
Militaristisch
Appel vertelt er niets over. In plaats daarvan zegt hij nu schrijver is en “enigszins stabiele standaardtaal in de Nederlandse taalgemeenschap [hem] van groot cultureel belang” lijkt. Maar dat is helemaal geen argument! Het gaat er niet om of het van belang is, het gaat erom of het kán. En er is geen enkele reden om te veronderstellen dat dit zo is – in het huidige tijd waarin allerlei gezag afbrokkelt waarschijnlijk nog veel minder dan in de tijd dat Appel nog sociolinguïstische studies schreef.
De oplossing voor het zelfverzonnen probleem waar Appel mee komt, is dan ook uitermate potsierlijk: hij wil een commissie benoemen. “Ik zie wel iets in een door de Nederlandse Taalunie in te stellen commissie. Laten we die het Taalforum noemen, of de Taalwacht – hoewel die laatste term misschien te militaristisch klinkt.”
Windmolens
Waarom er ook maar iemand zou luisteren naar de zoveelste commissie van de bij de meeste mensen toch al volkomen onbekende vergadermachine die de Nederlandse Taalunie heet, vertelt de schrijver er niet bij.
Het is dus allemaal geen retorica. Appel levert zich met huid en haar over aan één kant van het debat: dat van de mensen die wanhopig menen dat er toch iets moet gebeuren, ook al is iedere indicatie dat het geen zin heeft en er geen enkel bewijs dat er een ernstig probleem is. Hij is een ridder van de dolende figuur die denkt dat hij een middenpositie inneemt wanneer hij pleit voor een commissie tegen windmolens.
DirkJan zegt
Opmerkelijk dat er op het stuk van René Appel en op de reactie daarvan door Marc van Oostendorp hier geen commentaren zijn verschenen. Mogelijk vinden taalkundigen het een afgekloven bot waar niemand meer trek in heeft om zijn tanden in te zetten. Dan doe ik als belangstellende domme leek een duit in het zakje.
René Appel stelt zich op in een middenpositie, maar ergens staat hij dan automatisch aan de kant van de normatieven. Als je als wetenschapper naar de ontwikkelingen van de taal kijkt, dan zou je per definitie een realist moeten zijn: je doet niet anders dan het signaleren van de veranderingen, zonder een waardeoordeel. Maar René Appel maakt ook als taalgebruiker en schrijver deel uit van de taal en dan gelden individuele voor- en afkeuren wel. Net als een politicoloog een analyse kan geven van alle partijen staat hij ook zelf in het stemhokje om een keuze op een politieke partij te maken. Appel heeft er nu voor gekozen om zijn politieke voorkeur openbaar te maken. En dan kun je iemand gelijk aanspreken op zijn persoonlijke mening.
Zoals over de taalveranderingen. Ik hoor en lees al veertig jaar zo'n beetje hetzelfde, het gaat altijd over hun hebben, groter dan/als, wat/dat, een aantal dat/die, irriteren of ergeren aan. en dan heb je het wel gehad. Het past kennelijk allemaal in het kader van een mogelijke taalverandering, maar ik vind het kleine en marginale onderwerpen, of ze nu wel of niet doorzetten en of dat nu goed of fout is.
René Appel heeft het dan ook nog over de sterke invloed van het Engels. Inderdaad het Engels is alom in de media, op tv, film en muziek, maar Nicoline van der Sijs heeft een paar jaar geleden aangetoond dat die invloed op onze taal juist tamelijk klein en marginaal is (tenzij je twittert als Jan Kuitenbrewer). En zelf ben ik ook wat sceptisch over het Poldernederlands. Twintig jaar geleden gesignaleerd en het zou explosief toenemen. Nu gaat het om wat uitspraakveranderingen waarvan al eens is gesteld dat die kenmerken al veel langer bestaan, maar hoe dan ook vind ik het nauwelijks opvallende veranderingen en ook geen verandering van de grammaticale standaardtaal. Er worden in Nederland wel duizend accenten gesproken. En ja, je hoort die accenten tegenwoordig vaker in de media dan vroeger toen je doorgaans alleen de elite hoorde. En er is een groei van de Gooische-r.
Wat mij dan opvalt is dat ondanks alle gesignaleerde veranderingen het Standaardnederlands zich eerder alleen maar aan het verstevigen is en verder verspreid. Tuurlijk, er wordt door het hele land met allerlei accenten gesproken, maar de grammatica in de spreek- en schrijftaal lijkt voor mij nagenoeg al heel lang onveranderd.
Een recent nieuw element zou het verdwijnen van het-woorden zijn, die worden de-woorden. Vooral populair onder allochtonen. Zeker waar, maar gaat dat ook echt verder doorzetten, zijn het-woorden over honderd jaar verdwenen, zoals de Vlaamse schrijfster Ann de Craemer deze week opgelucht schreef in De Morgen? Ik moet het allemaal nog zien.
Taal verandert, ook al zijn die veranderingen klein en gaan ze traag, en daar heb ik geen enkele moeite mee, maar vooralsnog signaleer ik dat de standaardtaal nog heel stevig in het zadel zit. En dan zou ik me over hun hebben geenszins druk maken.
Hier de url naar de column van Ann de Craemer:
http://www.demorgen.be/opinie/verlangt-u-ook-naar-de-weekend-a2267215/
Marc van Oostendorp zegt
Het zal u niet verbazen dat ik vind dat u gelijk hebt.
Appel doet een beleidsvoorstel (er moet een Taalwacht komen). Daarbij passen klassiek twee argumenten, die allebei gegeven moeten worden:
1.- er is iets mis
2. – de voorgestelde maatregel kan de situatie verbeteren.
Allebei de argumenten ontbreken. Ik richt me hierboven op 2, maar u wijst er terecht op dat ook 1 niet meteen evident is. Appel geeft alleen wat gevoelsargumenten, maar geen aanwijzingen dat het slecht gesteld is, dat het Nederlands inderdaad te snel aan het veranderen is.