Door Lucas Seuren
Onlangs bracht ik een weekend door aan de University of Loughborough voor een workshop over verscheidene aspecten van gesproken interactie. Een groot deel van de workshop was geweid aan herstel, een parapluterm voor de manieren waarop gespreksdeelnemers hun uitingen aanpassen, soms op eigen initiatief en soms op het verzoek van de gesprekspartner. Het is dit herstel waardoor gesprekken vaak wat chaotisch lijken, maar het tegenovergestelde is waar. De normatieve structuren die normaal ongemerkt aan ons voorbij gaan in gesprekken, komen juist aan het licht doordat gespreksdeelnemers hun uitingen verbeteren.
Nou wil normatief niet zeggen dat we met het leren van taal ook een regelboekje uit ons hoofd hebben geleerd over hoe we taal mogen en moeten gebruiken. Anders dan met geschreven taal is er ook geen groen of wit boekje waar alles in staat. Veel van de normen zijn subtiel en zijn we ons zelden bewust van. Zie het volgende dialoogje.
Hanne: Waar ben je nu? Thuis hè, op je kamer?
Tina: Nee, ik zit thuis lekker op de bank tv te kijken.
Hanne: Hoe bedoel je? Ben j- Je bent bij mama thuis?
Tina: Nee, ik zit thuis lekker op de bank tv te kijken.
Hanne: Hoe bedoel je? Ben j- Je bent bij mama thuis?
Op basis van het antwoord van Tina kan Hanne afleiden waar Tina is, maar helemaal duidelijk is het blijkbaar niet. In haar vervolgvraag probeert Hanne dus duidelijkheid te krijgen, maar ze verandert halverwege de vorm waarin ze de vraag giet: van een interrogatief met de persoonsvorm vooraan (“ben je…”) naar een declaratief met het onderwerp vooraan (“je bent…”). Deze verandering is niet willekeurig, maar laat zien dat de eerste formulering ongeschikt was voor de omgeving waarin ze de vraag stelt. Dat is niet zo gek, want Tina heeft de vraag al beantwoord. De vraag stellen met een interrogatief zou veronderstellen dat Hanne weinig kennis heeft, maar door het antwoord kan ze al enige zekerheid claimen.
Een op het oog simpeler voorbeeld is de volgende uiting waarin Beth vertelt dat ze een cadeau heeft gekocht voor de opkomende verjaardag van haar zoon.
Beth: En ik heb vandaag even- We hebben een cadeau voor hem gekocht.
Let op het voornaamwoord in beide zinnen; eerst gebruikt Beth de eerste persoon enkelvoud (“ik”), en daarna de eerste persoon meervoud (“we”). Je zou wellicht kunnen denken dat het een simpele verspreking is, maar een dergelijke verandering in de keuze van het voornaamwoord is veelzeggend. De spreker verandert het perspectief van de bewering. In dit geval claimt Beth niet langer alle credits, maar deelt ze die met de andere mensen die onder de “we” vallen. Zeker als dergelijke veranderingen door politici worden gedaan zijn ze veelzeggend:
A: About a year ago I created, or we created a new position of National Intelligence Officer
Door een uiting aan te passen, terwijl we deze al aan het produceren zijn, laten we kortom zien dat we de eerste vorm niet geschikt vonden en dat er een betere manier is om te zeggen wat we willen zeggen. In bovenstaande voorbeelden waren was het normatieve karakter vrij subtiel, maar het is waarschijnlijk terug te zien in elke handeling die we doen. Zo liet Traci Curl zien dat sprekers van het Engels een aanbod op verschillende manieren kunnen vormgeven, en dat elke vorm gebruikt wordt met een specifieke reden. Als bijvoorbeeld het probleem dat het aanbod kan verhelpen niet expliciet benoemd is in het gesprek, maar wel is af te leiden, wordt de volgende vorm gebruikt:
Claire: Do you want me to bring the chairs
Maar die vorm, “do you want me to…”, is ongepast als het probleem wel expliciet aan de orde is geweest. En sprekers zijn zich daarvan bewust, zoals Nancy hieronder prachtig laat zien:
Nancy: Well, do you want me to be- to just pick you- (…) I mean, can I get you something?
Het aanbod dat Nancy wil doen kan ze niet doen met “do you want me to…”, omdat vlak voor dat ze dit aanbod doet, haar gesprekspartner uitgebreid heeft geklaagd over fysieke ongemakken als gevolg van een operatie. In plaats daarvan kiest Nancy uiteindelijk voor de vorm “can I…”, waarmee ze de nadruk legt op haar rol als bereidwillige hulpverlener; haar gesprekspartner hoeft er niet om te vragen.
Die veronderstelde chaos die we terug lijken te vinden in alledaagse interactie als gevolg van herstel is dus alles behalve een chaos. Het is een gevolg van de normatieve structuur waaruit gesprekken zijn opgebouwd, en waar we als sprekers ons dan ook, bewust of onbewust, continu mee bezig houden. Zoals tijdens mijn workshop werd uitgelegd door de Britse socioloog Paul Drew: “zelfherstel levert het bewijs dat sprekers zich richten op wat de gepaste vorm is voor het doen van een actie – dat is, ze richten zich op het normatieve karakter van het vormgeven van sociale handelingen.”
Laat een reactie achter