Door Marc van Oostendorp
Elke fase in de geschiedenis is een tussenfase. Iedere vorm in de taal is een tussenvorm, onderweg van de ene plaats naar de andere. Iedere groep jongeren hoort klachten over zijn veranderde taal van de vorige generatie, groeit op, wordt oud en begint te klagen over de jeugd.
Het is gevaarlijk om toe te geven aan die neiging tot klagen, en sommige beeldspraak zou ik daarom liever willen vermijden. En toch: sommige taalverandering zijn als wonden die er in een levend lichaam worden geslagen. Dat lichaam moet zich daar dan even van herstellen.
Neem het curieuze gebruik van wat in het beroemde sonnet Helaes wat ist? van Roemer Visscher:
Helaes wat ist? Wat pijn voel ik by vlaghen?
Is dat Liefde? Wat dingh mach Liefde wesen?
Is hy goedt? Waerom wil ick dan voor hem vreesen?
Is hy quaedt? Hoe zijn my soo soet zijn slaghen?
Brant ick met mijn wil? T’onrecht is al mijn clagen?
En ist tegen mijn danck dat ick dees God moet wijcken?
Hoe doet hy soo homoedich aen my zijn homoet blijcken?
Mach hy soo gebieden sonder oorlof te vragen?
O vlieghende kint, hoe vreemt is u gheweyde?
Ick drijf inde Zee en dat op u gheleyde,
Sonder Zeyl, sonder Roer, sonder Ancker, of touwe.
Ghy voet my met suchten, al lachende ween ick.
T’leven my verdriet, al singhende steen ick
Inde winter lijd ick hitte, en inde somer couwe.
((Helaas, wat is het? Wat voor pijn voel ik bij vlagen? Is dat liefde? Wat voor ding mag de liefde wel wezen? Is hij goed? Waarom wil ik dan bang voor hem zijn? Is hij kwaad? Hoe komen zijn slagen dan zo zoet? Brand ik door eigen wil? Is mijn klagen ten onrechte? En is het mijns ondanks dat deze god moet ontwijken? Hoe laat hij zo hoogmoedig zijn hoogmoed aan mij blijken? Mag hij zo gebieden zonder toestemming te vragen? O vliegend kind, hoe ver is wat voor u geschikt is? Ik drijf in zee en dat onder uw geleide, zonder zeil, zonder roer, zonder anker of touw. U voedt mij met zuchten, ik ween al lachend, het leven doet me verdriet, terwijl ik zing klaag ik, in de winter lijd ik hitte, en in de zomer kou.)
Wat pijn? Het betekent natuurlijk welke pijn, of beter nog wat voor pijn. Waarom is dat voor er ooit tussengekomen? Dat was omdat er ook in Visschers tijd iets wrong met die constructie. Het vraagwoord wat neemt in zinnen de plaats in van zelfstandig naamwoorden of zelfstandignaamwoordgroepen. De vraag die hoort bij ‘Jan leest een boek’ is ‘Wat leest Jan’?
Nu zetten we meestal liever niet twee zelfstandignaamwoordgroepen onmiddellijk na elkaar. Je zegt niet ‘hij is het kind zijn ouders’, ‘dit is de toegang mijn huis’, ook al kun je best begrijpen wat dat zou betekenen. We zetten er tegenwoordig liever een voorzetsel tussen ‘Hij is het kind van zijn ouders’, ‘Dit is de toegang tot mijn huis’.
In de middeleeuwen was er een andere methode: je zette de tweede groep in de zogeheten genitief naamval: ‘Hij is het kind zijner ouders’, ‘Dit is de toegang mijns huizes’. Diezelfde oplossing gold wat pijnen (het tweede deel stond over het algemeen ook in het meervoud, volgens het WNT).
Die naamvallen verdwenen echter vanaf de veertiende eeuw langzaam maar zeker uit het Nederlands. In de zestiende eeuw waren ze in het dagelijks taalgebruik waarschijnlijk al weg, al begon men ze nu wel weer te schrijven omdat een serieuze taal nu eenmaal op Grieks en Latijn moest lijken en dus naamvallen hebben moest.
Wat raakte echter even in een tussenfase. De wond van de verdwenen naamval was geslagen, de pleister van het voorzetsel voor (wat voor pijn) was nog niet gevonden.
Overigens zit er nog steeds een soortgelijk wondje elders in het Nederlands. Wat pijn bestaat natuurlijk nog steeds, met een iets andere betekenis: ‘Ik heb wat pijn’. Ook in die constructie had het middelnederlands een naamval, maar we hebben daar nog steeds niet het juiste middel voor gevonden in de verbandtrommel van onze taal.
Erik de Smedt zegt
In Vlaams-Brabantse dialecten kun je het attributieve gebruik van 'wat' nog steeds horen: "wa paain hedde?" (= wat voor pijn heb je?), "wa werk doetem?" (= wat voor werk doet hij?).
Marc van Oostendorp zegt
Dank u wel voor de aanvulling!
Anneke Fleurkens zegt
Sinds 2013 zijn de teksten uit Roemer Visschers Brabbeling beschikbaar in een nieuwe editie verzorgd door Anneke Fleurkens. De integrale editie is te raadplegen via de website van de DBNL (http://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=viss004brab02). Een bloemlezing verscheen bij uitgeverij Verloren (aldaar p. 247-249).