Door Michiel de Vaan
kloris zn. ‘vrijer; sufferd’
In de 17e en 18e eeuw als naam voor vrijers en herders gebruikt in toneel, gedichten en liederen. De oudste attestatie is Klorus in een opsomming van vrijers in Bredero’s Griane (1616): wel waarom Klorus, Jorus, Gorus, of Flores niet? ‘wel waarom Kloris, Joris, Goris of Floris niet?’ Gespeld met een i vinden we Cloris als hoveling in een toneelstuk uit 1631, Cloris en Kloris als herders vanaf 1633, en ook Clores (1647) en Klores (1717) komen voor. De algemene bekendheid van het woord wordt vooral aan het stuk Bruiloft van Kloris en Roosje toegeschreven, dat vanaf de 18e eeuw vaak na de opvoering van Vondels Gijsbrechtgespeeld werd. Zoals we hieronder zullen zien, was Kloris echter al eerder verspreid als volkse roepnaam. In de moderne omgangstaal betekent kloris meestal ‘sufferd’, evenzo Fries kloaris.
De naam is vormgelijk met die van de nymf of herderin Cloris, die teruggaat op Latijn Chlorisdat weer afstamt van Grieks Khloris, letterlijk ‘de bleke’. Zo reeds de dienstmaagd Cloris in de Middelnederlandse Floyris ende Blantseflur (1e kwart 13e eeuw). Ook in de literatuur uit de 17e eeuw is Cloris vaak een nymf of een herderin, net zoals in het Vroegnieuwengels, -frans en -duits (bijv. Chloris, or The complaint of the passionate despised shepheard, William Smith, 1596).
Men heeft aangenomen dat de pastorale context waarin zowel de internationale Chloris (♀) als de Ned. Kloris (♂) voorkomen de geslachtsverandering van de laatste verklaren. Maar gezien de populariteit van het motief van de mooie herderin Cloris rond 1600, ook in Nederlandse teksten, is het niet waarschijnlijk dat Nederlandse auteurs hier collectief een vergissing hebben begaan. Er zijn aanwijzingen dat Chloris qua vorm is samengevallen met een inheemse jongensnaam Kloris.
Bevolkingsarchieven in Holland in de 17e en 18e eeuw vermelden sporadisch de mannelijke roepnamen Kloris, Cloris, Clores. Vaker dan toevallig kan zijn duikt in hun buurt ook de naam Cornelis op. In 1832 bijvoorbeeld blijft in Brielle Cornelis Klorisz Smit als weduwnaar achter. De doopregisters van de Nieuwe Kerk in Amsterdam leveren zelfs een tastbaar bewijs voor de identiteit van Kloris en Cornelis.Aechie (‘Aagje’) Dirx doopt er in 1632 haar zoon Cornelis en in 1640 een andere zoon, Flores. De eerste heeft de doopnaam van zijn vader gekregen en de tweede die van zijn grootvader, want Aechie’s man heet in 1632 Clores Florisz en in 1640 Cornelis Florisz. Een dergelijke variatie in roepnamen van dezelfde persoon is in de registers zeer gebruikelijk. Kloris is dus een Hollandse roepnaam bij Cornelis, zoals het bekendere Krelis maar dan met omwisseling van r en l.
Laat een reactie achter