Door Jos Joosten
Voordracht gehouden op het symposium “Luid zingend op een ijsschots de zomer tegemoet”, ter gelegenheid van de 60ste verjaardag van Nicoline van der Sijs.
Een van de leuke dingen van de – zoals, zoals U weet, de ondertitel luidt, ‘roman van een zender’ – Bint van Bordewijk is, dat je de eerste zin van een lezing erover kunt beginnen met ‘zoals U weet’. En niet alleen wij, als meer dan gemiddeld cultureel geïnteresseerden én professionals kennen Bordewijks boek allemaal, een flink deel van de eerstejaars Nederlands, zo valt me op, heeft het boek vaak al gelezen voordat ze hun studie begonnen. En als ze het halverwege het jaar moeten lezen, dan leidt het meer dan tachtig jaar na verschijning, nog altijd tot boeiende en soms zelfs verhitte discussies. Centrale vraag: is de auteur Bordewijk sympathisant van Bints rigide tuchtsysteem, of is hij slechts de objectieve verslaglegger? Globaal gesproken dus de discussie tussen een autonome en expressieve poetica, met alle boeiende complicaties vandien. Een interessant onderzoeksobject waarin narratologie, ideologiekritiek, geschiedenis en institutionele strategieën allemaal een rol kunnen spelen.
Het overkomt je heel soms dat zo’n boek, dat je al jaar in jaar uit behandelt, en dus op je duimpje kent, plots toch een onvermoede opening biedt. Klassieke critici en neerlandici zouden dat misschien zien als aanwijzing voor de hoge literaire waarde van zo’n tekst, ikzelf zie het vooral als bewijs dat je niet goed genoeg kunt blijven lezen. Bij Bint bleef ik haken achter het schoolreisje dat de ‘hel’ op een gegeven moment maakt. So wie so een Fremdkörper, vanwege de gebeurtenissen die zich afspelen tijdens het uitje. De Bree laat zich plots familiair – dat is: met zijn achternaam – toespreken door de scholieren, er zitten de terzijdes in waarin De Bree de discussie entameert over de keuze beton versus asfalt in plaats van verwerpelijke landweggetjes.. En ook de scholieren zelf hadden ook zo hun voorkeuren, fietsend door het West-Vlaamse landschap: ‘De natuur namen ze zonder denken in zich op, de oude steden zeiden hun niets. Het was den vorigen dag al gebleken, toen stelden zij belang in de ammoniakfabriek.’ Van het klassieke, oude toeristische standaardmoois hadden ze alleen oog voor een schilderij van Jeroen Bosch in Brugge.‘Hij leidde hen voor de schilderij van Jeroen Bosch vol duivels, ondieren, geplaagde menschen. Zij troepten aandachtig samen.’ Daar vond de ‘hel’ tenminste een punt van herkenning.
Er valt meer te zeggen over de schoolreis-passages, waarvoor hier de tijd ontbreekt. Kort gezegd: het fenomeen bleef mij intrigeren. Was een schoolreisje geen onacceptabele anomalie in Bints systeem van absolute tucht en orde? Bint zelf is er kort over: ‘Ik heb gedacht de schoolreizen af te schaffen. Ik doe het niet, want dat is een fout. Na de reis moet je den tucht heroveren. Dan verslap je niet. Het is goed dat de reizen blijven.’
Ik bleef gefascineerd en ging op zoek. Om een lang verhaal – ooit bestemd voor Spiegel der letteren of TNTL ofzo – kort te maken: schoolreizen waren een beetje een dingetje, aan het begin van de vorige eeuw. Een punt van publiek debat, waaraan brochures en andere teksten werden gewijd. Zij werden gezien (of waren) bij uitstek het uitlvoeisel van de softe pedagogiek waar romanpersonage Bint mee wilde afrekenen, waarvan de vraag is hoe de – om met Maingeneau te spreken – inscripteur Bordewijk er in stond en dat een criticus als Ter Braak ronduit toejuichte: ‘als zodanig is Bint met een onmiskenbare, want geïnspireerde woede geschreven tegen het systeem Pestalozzi-Ligthart-Montessori-Casimir-de Vletter, dat berust op de nog niet zo lang geleden definitief ontdekte “kinderziel”.’
De naam van De Vletter luidt allicht niet direct een belletje, maar hij was een publiek voorvechter van vernieuwend onderwijs, vanaf zijn proefschrift over achttiende-eeuwse opvoedkundige denkbeelden, én hij publiceerde de brochure getiteld Schoolreizen: hun betekenis voor het middelbaar onderwijs in Nederland. Dat boekje is een warm pleidooi voor al het goede dat het schoolreisje kan betekenen voor het modern onderwijs: verbroedering, natuurbeleving, zelfbeschikking. Kortom: alles waar Bint niet voor stond.
Antonie de Vletter, sinds 1920 Rector van het Kennemer Lyceum, was wat wij tegenwoordig een geëngageerd persoon zouden noemen: een zeer idealistisch man – ik vermoed sociaal-democraat, die – tegenwoordig via Delpher makkelijk te volgen – overal in de lande lezingen gaf en publiceerde over zaken aangaande eigentijdse moderne gezinsvormen en onderwijspraktijken. Tijdens de oorlog belandde hij in diverse concentratiekampen. In 1945 keerde hij terug uit Buchenwald en publiceerde hierover, zoals velen in die eerste naaorlogse jaren, een boek, getiteld Van eerzaam schoolleider tot gevangenisboef (1946).
Ook Ter Braak zal hem vanaf eind jaren twintig zo hebben gekend: als voorvechter van onderwijsvernieuwingen. Maar er was nóg iets waardoor Ter Braak hem zich herinnerd moet hebben, toen hij begin 1935 smalend over de softe uitvinders van het kinderzieltje schreef. Een paar jaar eerder, namelijk, had hij, op zoek naar vaste inkomsten, een afwijzende reactie ontvangen op een sollicitatie als leraar. En wel aan het Kennemer Lyceum.
En die brief zag er als volgt uit:
Ik vat even samen wat deze kleine excursie naar het schoolreisje in Bint oplevert: de roman plaatst zich ook wat dit onderdeel betreft – bewust of onbewust – binnen een contemporain discours pro of contra progressieve opvoedmethodes. Niet alleen wat betreft tekstinterne verhaalmotieven, maar ook met lijntjes naar de toenmalige kritiek en de maatschappelijke werkelijkheid, kun je tot een herinterpretatie van de visie in deze kleine roman komen.
Wat kan en wil ik met een klein voorbeeldje als dit aan mijn eerstejaars studenten Nederlands duidelijk maken?
Allereerst dat goed lezen en blijven lezen de basis is van elke serieuze tekstanalyse – literair of niet. Ten tweede dat je jezelf moet trainen in het steeds met frisse blik blijven kijken naar wat vanzelfspreekt, bijvoorbeeld dus dat een alledaags ingeburgerd fenomeen als ‘schoolreisjes’ een eeuw geleden geen vanzelfsprekendheid was. Dat het uitpluizen van op het oog futiele details, een wereld aan ideeën kan openenen. Ten derde dat in het jaar dat mijn – intussen inmiddels weliswaar oude – moeder geboren werd, op officieel briefpapier van een gerespecteerde onderwijsinstelling, een in alle opzichten progressief man qualitate qua kon meedelen liever geen vrouwen te benoemen in zijn staf.
Kortom: ik kan en wil, aan de hand van een klein literair tekstfragmentje, tal van zaken overbrengen aan jonge studenten die, denk ik, relevant zijn voor kritisch bewustzijn, het in perspectief plaatsen van ons heden én ons recente verleden, en passant wijzend op de zin van het bewaren en steeds opnieuw tegen het licht houden van literair erfgoed, en het grote nut van thuis zijn in archief- en ander zoekwerk.
En ik heb de stellige indruk dat het merendeel van de eerstejaars dat nog boeiend vindt ook. Want waar ik in het nu volgende staartje van mijn verhaal wat cynischer zal worden, wil ik bij voorbaat melden dat ik over zowat alles een gitzwarte opinie heb, maar niet over de belangstellinsgssfeer en open geest van onze studenten.
Ik kan en wil dus veel met een kleine passage uit een Nederlandse literaire klassieker. Wat ik een heel stuk moeilijker kan, is een jaar op voorhand voor de formulierenmolen voorspellen welke onverwachte vondsten ik in het aankomende jaar denk te gaan doen, waardoor ik weleens een college totaal zou kunnen omgooien .
En wat ik niet wil, is op van veel hogerhand verstrekte matrixen uiteenzetten welk van de leerdoelen annex een van de zeven eindkwalificaties bereikt worden met de kostbare tijd die ik zo nodig denk te moeten besteden aan dit soort teksten. Leerdoelen, bij voorbeeld, die mind you, ‘moeten worden geformuleerd volgens de volgende formule: Aan het einde van de cursus kun je/kunt u: [handeling a] verrichten met [inhoud x] in [context y] op [niveau z].’ Met als toelichting:
Enkele voorbeelden van handeling a (oplopend in moeilijkheidsgraad) :
– Laagst niveau is weten, met daarbij de werkwoorden: Beschrijven, Opnoemen, Weergeven, benoemen, Aanwijzen, Onderkennen, Herkennen, Reproduceren.
– Iets hoger niveau is inzien: Aantonen, In verband brengen met, Bewijzen, Nuanceren, Beargumenteren, Toelichten, Beredeneren, Uitleggen, Interpreteren, Conclusies trekken, Uitleggen (in eigen woorden), Verklaren, Demonstreren
– Op toepassingsniveau kun je werkwoorden gebruiken als: Bepalen, Kunnen raadplegen, Vaststellen, Beoordelen (door kennis en inzicht toe te passen), Onderzoeken, Berekenen, Uitzoeken, Construeren, Maken, Ontwikkelen, Hanteren, Verrichten, Weergeven,Kiezen.
– Op het hoogste niveau komen: Analyseren, Evalueren en Synthetiseren.
· Analyseren: analyseren en vergelijken
·Evalueren: Argumenteren, Redeneren, Becommentariëren, Evalueren, Interpreteren, Onderbouwde visie geven, Onderbouwd beoordelen
· Synthetiseren : Afleiden uit, Concluderen, Ontwerpen, opstellen, Oplossen, Samenstellen
Ik wil hier niets ten nadele zeggen van alle mensen die natiewijd op afdelingsniveau als veelal unwilling executioners de taak hebben om dit soort documenten aan collega’s te moeten sturen. Zij doen hun werk en hebben het daar al zwaar genoeg mee – en dat bedoel ik niet eens cynisch.
Maar ik zou toch weleens willen stilstaan bij de vraag hoe het zo ver heeft kunnen komen dat de onderwijspraktijk gebukt gaat onder de dwingelandij van dit soort imbeciele en bovendien veelal infantiele, theoretische formalismen, die uit de koker komen van didactici die volgens mij nog nooit van hun leven één werkcollege hebben verzorgd – of hooguit voor het laatst in 1978, wat in feite alleen maar erger is.
Zelf ben ik werkelijk nog niemand tegengekomen die hier hartstochtelijk het nut van inzag of enthousiast meldde dat-ie zo lekker in de weer was met het zinvolste wat hij of zij vandaag te doen had, namelijk het formuleren van leerdoelen of benoemen van eindkwalificaties. Of, zoals ikzelf deze week nog diende te laten weten: te gaan noteren wat de exacte tijdsduur ging zijn van een schriftelijk tentamen dat ik – deo volente – in juli 2016 zou gaan houden.
En dat is missschien wel het meest kwalijke aan deze praktijk: het totaal contraproductieve ervan. Met deze hele set aan regels maak je heus niet van een beroerde docent plots een excellente meesterleraar. De goede docenten, daarentegen, drijf je tot aan honsdolheid grenzende wanhoop met deze betutteling.
Mij rest hier weinig tijd, dus louter noodgedwongen draaf ik nog even door met een hier strak aan gelieerde struikelsteen: de onderwijsvisitatie, waarbij dit soort zaken door collega’s en oud-collega’s die het tijdens hun eigen werkend leven ook nooit boeit of heeft geboeid, plots als maatgevend wordt gezien voor de kwaliteit van de zusteropleidingen.
Waar dit allemaal symptomen van zijn, is een tot in theoretische finesses doorgevoerd geinstitutionaliseerd wantrouwen. En wantrouwen is niet alleen ongerechtvaardigd tegenover alle vakbekwame collega’s (en dat zijn ze eigenlijk allemaal, met hun brille, ervaring en inzicht, maar ook eigenaardigheden, nukken en autismen), maar is ook een bepaald onsolidie basis voor wat dan ook dat je wilt opbouwen.
Hier zou ik als derde aandachtspunt na onderwijs en visitatie ook een betoog kunnen houden over omslachtigheid, contraproductiviteit en geformaliseerdheid van de onderzoeksgelden. Ik verwijs kort naar een tekstje dat mijn collega Johan Oosterman eerder dit jaar op zijn Facebook-pagina zette, waarin hij uit de losse pols becijferde wat een Veni-ronde ten behoeve van zo’n vijftien tijdelijke onderzoeksplaatsen kostte: precies evenveel als het oplevert.
Ik formuleer, om af te sluiten, drie actiepunten en daarna ook maar even de oplossing – want daar gaat het natuurlijk om bij de toekomst van de geesteswetenschappen. Bovendien zijn oplossingen altijd vrolijk, we zijn op en verjaardgasfeesten are supposed to be a happy occasion – zoals we weten sinds Monthy Python’s Holy Grail.
1.Afschaffen van alle regelgeving over de inrichting, toetsing, fixatie van de onderwijspraktijk
2. Delegeren van de verdeling van onderzoeksgelden naar de direct-betrokkenen
3. Visitatie en kwaliteitstoetsen vinden marginaal plaats, tenzij doelgericht en op uitdrukkelijk verzoek van stafleden of studenten
Waar we voor vrolijke geesteswetenschappen, met andere woorden, naartoe moeten is het Model van Makkinga.
In de Friese gemeente Makkinga zijn in de bebouwde kom alle verkeersborden afgeschaft. Alle regulering vindt plaats door de betrokken verkeersdeelnemers zelf. De voorspelde en verwachte chaos blijkt uit te blijven, het dorp is veilig, overzichtelijk en mooi. Ik bepleit om landelijk en universiteitsbreed het Model van Makkinga in te voeren. Ik weet niet hoe Bint tegen mijn voorstel van onderwijsorganisatie zou aankijken, zoals ik ook niet weet of de praktijk van de huidige doorgereguleerde onderwijsrichtlijnen nu juist Bints natte droom of nachtmerrie zijn. Maar met het Model van Makkinga brengen we het onderwijs terug tot de essentie: wij – mijn professionele collega’s en ik – weten heel veel over zaken waarover studenten helemaal niets weten. Onze enige taak is om dat kennisverschil te overbruggen – zo simpel is onderwijs verzorgen. Laat dat dus over aan mijn collega’s en mij, aan de mensen die er verstand van hebben. Breng de studenten naar onze gemeente, dan regelen wij het binnen de bebouwde kom verder allemaal zelf wel.
Peter-Arno Coppen zegt
Ik stond inderdaad even stil bij de formulering "[…] dat de onderwijspraktijk gebukt gaat onder de dwingelandij van dit soort imbeciele en bovendien veelal infantiele, theoretische formalismen, die uit de koker komen van didactici die volgens mij nog nooit van hun leven één werkcollege hebben verzorgd […]" Ik ken redelijk wat didactici, en die zijn allemaal niet zo van het voorschrijven, en zeker niet van dwingelandij. Dat laatste zou ik eerder toeschrijven aan een ambtelijke cultuur.
De hier gekozen formulering lijkt wel erg veel op het verwijt dat bijvoorbeeld allerlei spellingveranderingen "uit de koker komen van taalkundigen die volgens mij nog nooit van hun leven een leesbare zin hebben geschreven." Ook daar worden wetenschappers, die zich over het algemeen meer met beschrijven en verklaren bezig houden, verantwoordelijk gehouden voor voorschriften en regelzucht die in werkelijkheid op ambtelijk of bestuurlijk niveau hun oorsprong vinden. Dat daarbij een vereenvoudigde ("infantiele") wetenschappelijke terminologie wordt gebruikt is die wetenschappers niet aan te wrijven.