Door Leonie Cornips
Een student in deze tijd heeft een bijbaan nodig, want van een beurs alleen is nauwelijks meer te leven. Wanneer studenten bij mij op het Meertens Instituut als stagiaire een onderzoek willen uitvoeren, probeer ik zo goed mogelijk een onderwerp te verzinnen waar die bijbaan van pas komt. Bij de master-student Marijke aan de Vrije Universiteit was dat onderwerp snel gevonden. Marijke heeft een bijbaan in de thuiszorg en komt makkelijk in contact met zorgverleners en zorgvragers. Zij kan antwoorden geven op de vraag hoe zorgverlener en zorgvrager ‘taal’ inzetten in dagelijkse zorgpraktijken.
De literatuur beschrijft een gesprek tussen een zorgverlener (arts, (wijk)verpleegkundige, zorgverlener van thuiszorg) en zorgvrager als een soort opvolging van verschillende stadia dat overigens behoorlijk varieert. Eerst start de interactie met een opening (hoe is het met u?), daarna het bespreken van de klacht, vragen voor onderzoek, het stellen van een diagnose, informatie over de behandeling en afsluiting. In een dergelijke interactie stelt de zorgverlener vragen en de zorgvrager geeft antwoorden. Door de vraag-antwoord-opeenvolging zijn de gesprekspartners ongelijk aan elkaar. Degene die de vragen stelt, bepaalt wanneer de ander ‘moet’ spreken en tevens de inhoud van het gesprek. Die ongelijkheid ervaren ouderen ook omdat zij rapporteren dat zij in gesprek met een zorgverlener zich vaak een patiënt en kwetsbaar individu voelen.
Marijke heeft zo’n twee maanden lang de interactie tussen een mevrouw en diverse zorgverleners van de thuiszorg geobserveerd bij de ochtend- en avondzorg. Die gesprekken nam zij op; het opnameapparaatje lag onopvallend op tafel maar dichtbij genoeg om een duidelijke opname te kunnen maken. Hoe functioneert het dialect in deze gesprekken?
De zorgverlener die op een ochtend van de observatie aanwezig is, komt vaak bij mevrouw. Ze kennen elkaar goed en deze zorgverlener spreekt dialect uit een naburig dorp. Het gesprek verloopt luchtig en ze bespreken meerdere onderwerpen die niet aan de zorg gerelateerd zijn. Beiden spreken Nederlands maar soms is het (Veluws) dialect te horen. Voor Marijke valt er geen scherpe grens tussen ‘dialect’ en ‘Nederlands’ te trekken, want beide lopen vloeiend in elkaar over. Het gesprek begint met een gebeurtenis van een paar dagen terug. Mevrouw vertelt over steunkousen die zij aanhad maar niet goed zaten. De zorgverlener weet hiervan. Het is duidelijk dat mevrouw dialectischer spreekt als zij vertelt hoe de zorgverlener haar de verkeerde kousen aantrok. Ze zegt: ‘Ik schôôf himmal mit ə stoel daa nətoe’ (ik schoof helemaal met een stoel daar naartoe). Wat er gebeurde, was dat zij tijdens die handeling helemaal met haar stoel naar de vensterbank schoof. Blijkbaar zet mevrouw het dialect in om een vertrouwensband tussen de zorgvrager en zorgverlener te creëren. Daardoor geeft zij zich de mogelijkheid om over een gebeurtenis te (kunnen) vertellen waarin zij zich afhankelijk en kwetsbaar voelde.
Later in het gesprek vertelt mevrouw dat zij zelf haar medicijnen bij de apotheek haalt en de zorgverlener antwoordt in die context ‘heb je wat te doen he’. Mevrouw zegt dan in dialect ‘nou, wat, ik het altôô(s) wə wat t doen’ (ik heb altijd wel wat te doen). Nu gebruikt ze het dialect juist om de gedachte van de zorgverlener dat zij vanwege haar leeftijd en gebreken nog maar weinig omhanden heeft, te weerspreken. Zij zet het dialect dus als verdediging in.
Marijke signaleert dat mevrouw bij een zorgverlener, die ze niet zo goed kent omdat zij slechts sporadisch zorg verleent, in een overwegend Nederlandse conversatie vaak ‘o,‘k wêêt heul nie wat is’ (ik weet het niet) in het dialect zegt. Bij deze zorgverlener klinkt ‘ik weet niet’ als een soort verzet tegen de ongelijke relatie van vraag-antwoord-opeenvolging. Het is een teken dat zij niet door wil met het onderwerp dat deze zorgverlener aansnijdt maar dat ‘verzet’ door het gebruik van dialect wil verzachten.
Een dergelijke stage-onderzoek, hoe klein ook, laat zien dat het gebruik van dialect niet zomaar vanzelfsprekend is. Het vervult meerdere functies die meerdere interpretaties oproepen. Maar dialect lijkt vooral aan bod te komen daar waar de zorgvrager in het gesprek met de zorgverlener ongelijkheid en kwetsbaarheid ervaart.
Laat een reactie achter