Het fijne van het verleden was dat fouten die je volgens moderne klagers moet mijden en ’tegenwoordig steeds vaker ziet’ – omdat de wereld verloedert en de taal al helemaal – toen nog ongestoord mocht maken.
Toen Justus De Harduwijn zijn Weerliicke liefde tot Roose-Mond schreef, waren er nog allerlei dingen niet gereguleerd door de schoolfrikken die ons heden ten dage regeren. En dus kon hij dingen schrijven die nu, vierhonderd jaar later, aan invloed van het Engels zouden worden toegeschreven:
Aenmerckt eens, Roose-Mond, hoe dat met my nu gaet;
Mijn leven over al, voel ick een doot te zijne:
Mijn blijschap, druck en anxst: mijnen loon, moeyte en pijne:
Mijn betrauw, craeckend’ ijs: mijn hope wanckel staet:
Mijn verstandt wort verdooft door eens kindts sotten raed:
Mijnen troost wort gheput uyt eene valsche mijne:
Mijn lacchen in hem self is bitterder dan brijne
Het werck van mijnder oogh’ is weenen vroegh en laet:
Mijn herte light ghepackt tusschen hopen en duchten:
Mijnen benauden gheest doet anders niet dan suchten:
Mijn gramschap als een vier van stroo stoppels vergaet:
Mijnen wensch is den pijl die ick in mijn hert hebbe:
De keten die my bindt is eenen drommen draet:
De vang’nis die my praempt is eene spinne webbe.
Ja, jullie lezen het goed: stroo stoppels! spinne webbe! Laten ze het bij Signalering Onjuist Spatiegebruik maar niet horen!
De waarheid is natuurlijk dat die spatie in dat soort samenstellingen prima te verdedigen is, stroo en stoppels zijn allebei Nederlandse woorden en om Nederlandse woorden zetten we spaties. Dat stroo stoppels samen óók een Nederlands woord vormen, wat doet dat ertoe? En wat voor problemen zijn er sinds 1613 ontstaan door deze ‘overbodige’ spaties? (Roose-Mond is natuurlijk een ander geval, dat is een naam.)
Er is met de spelling in dit gedicht wel meer aan de hand. In de eerste regel staat hoe dat met mij gaat. Daar ontbreekt dus een het: dat is opgegeten door dat. Dat het schreef De Harduwijn meestal als een t en die t plakte hij aan het eind van het voorafgaande woord: was het (dát is pas een overbodige spatie!) werd wast, ‘ik zie het’ ick siet en dat het zou zo dus datt moeten worden.
Maar het Nederlands heeft altijd een grondige hekel aan een dubbele t gehad. Omdat het hij loopt is, zou het eigenlijk ook hij eett moeten zijn, maar dat doen we niet. Zoals De Harduwijn ook geen datt deed. Hij hoefde zich nog niets aan te trekken van een spellingcommissie, maar kon de dingen schrijven zoals ze waren.
HC zegt
Hij "kon de dingen schrijven zoals ze waren". Pardon? Dus, bv. regel 5, "verstandt" en "kindts", maar "raed", en ook "wort" en "verdooft". De dingen zoals ze waren. Dan zou ik toch opteren voor overal "t" (wat je hoort, dus wat 'is') en niet voor dit samenraapsel, dat misschien schreeuwt (of fluistert) om een spellingcommissie.
Ander punt. Ik heb een hekel aan te veel "dat" (bv. "zolang dat", "terwijl dat", "wanneer dat" etc., het is nog enkel wachten op dingen als "omdat dat" …). Kun je "hoe dat mij gaat" niet zien als "hoe datgene mij gaat", cf. "hoe het mij gaat"? In dat geval is er niets "opgegeten" en zat JDH ook niet met het probleem hoe hij "datt" zonder spellingcommissie moest oplossen.