Het Nederlandse sonnet bestaat 450 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Op wie is de dichter eigenlijk verliefd? Op de vrouw die hij zegt te aanbidden of op de briljante manier waarop hij de liefde weet uit te drukken? Dat zal wel een vraag zijn van alle tijden, maar hij doet zich bijvoorbeeld ook voor in het 21e sonnet uit De weerliicke liefden tot Roose-mond van Justus de Harduwijn.
Hij heeft iets slims bedacht: allerlei delen van het lichaam van zijn aanbedene lijken wel op attributen van het liefdesgodje Cupido! Dat werkt hij uit: die Cupido, die was natuurlijk moe. En toen heeft hij al zijn attributen afgedaan: de pijlen zitten in de ogen waarvan ze worden afgeschoten, de vleugels zitten in het haar, de koker met pijlen op haar borst, het vuur van die pijlen in haar hart. En zijn bogen? Die zitten boven Roosemond haar ogen:
Cupido zijnd’ eens moe, en wiste gheenen raet
Om hem van sijnen boogh’, sijn vier en sijne schichten,
Van sijne vlercken swack, en koker te verlichten,
Dan door u, Roose-Mond, die hem recht quaemt ter baet.
Den boogh heeft hy ghewelft constigh en op den draet
Boven u ooghskens twee: het vier heeft hy doen swichten
Ghevanghen in u hert: de pijlen laeten stichten
Een bol-werck in u oogh’, tot mijn verdriet en quaet:
De vlercken heeft hy net ghevlochten in u hair:
Den koker die daer was mishandighst, en meest swaer,
Heeft hy ter minster schae plaets op u borst ghegheven.
Aldus dan zijnde ontlast, heeft elck verleent een ste,
Den boogh, het vier, den pijl, vlercken en koker me,
Op wind-brauw, hert, en oogh’, op t’hair en borst verheven.
De Harduwijn gebruikt het woord wind-brauw vaker; volgens het Etymologisch Woordenboek is het ook de oorspronkelijke vorm van wenkbrauw. In dit geval doet die wind nog wel een beetje mee, er is vrijwel geen sonnet in De weerliicke liefden waarin geen lucht en vuur voorkomen. Overigens zegt het Etymologisch Woordenboek ook dat wind in dit geval een woord was voor haar en brauw voor ooglid.
Dat doet vermoeden dat het woord oorspronkelijk wimper betekende, en inderdaad komt dat woord ook van wintbrauw. Bij De Harduwijn zal het wel al de moderne betekenis hebben gehad: hij zegt immers dat ze boven de oogskens gewelfd zijn.
Het drietal wimper, wintbrauw, wenkbrauw kan dienen om de drie plaatsen in de mond te illustreren waar we medeklinkers maken: mp bij de lippen, nt vlak achter de tanden, nk achter in de mond. De plaats vlak achter de tanden is ook anderszins het wiebeligst: wie onbeleefd zegt, spreekt de n uit als een m, wie onklaar zegt, maakt er een ng van. Dat is hier waarschijnlijk ook gebeurd: de n en de t pasten zich aan de b aan, en zo kreeg je wimper. Of ze verschoven naar achter, en zo kreeg je wenk; misschien omdat mensen aan wenken deden (doe je dat met je wenkbrauw?)
Laat een reactie achter