Wispelturig is afgeleid van het ww. wispelen ‘telkens heen en weer bewegen, rondlopen’ (1477), maar het suffix –turig is onverklaard. Sommigen menen dat –duerich de oudste vorm is, maar daartegen spreekt dat wispelduerich slechts eenmaal voorkomt, en dat het onwaarschijnlijk is dat een bekend suffix –durig vervangen zou zijn door een elders niet voorkomend –turig. Een alternatieve etymologie die uitgaat van een woord tuur is niet voor handen. Dan blijft als beste mogelijkheid, dat –turig door ronding van ie tot uu uit –tierig zou zijn ontstaan, zoals bijv. de Vries/de Tollenaere voorstellen. Het tweede lid zou dan Mnl. tiere ‘aard, gedrag’, Nnl. tier ‘gedrag, houding; behoefte, genoegen’ bevatten (zie goedertieren). Een betekenis ‘van beweeglijk houding’ of ‘met onstandvaste behoeften’ zou goed op wispelturig passen. Maar ronding van ie tot uu vindt normaliter alleen naast lipklanken of l plaats (bijv. in Noord-Holland en West-Vlaanderen). Mogelijk is de gecombineerde invloed van voorafgaande w-p-l hier verantwoordelijk voor de ronding tot tuur. Aantrekkelijker lijkt me echter, de ronding op te vatten als hypercorrectie in een oorspronkelijk *wispel-tierig. Die hypercorrectie kon ontstaan doordat aan StNl. duur, g(eh)uur, sturen, vuur in de dialecten van Holland, Zeeland en West-Vlaanderen in het algemeen dier, g(eh)ier, stieren, vier beantwoord(d)en. Bovendien raakte het zn. tier in onbruik. Eventueel kan ook de assonantie met wispeltuyt ‘wispelturig persoon’ (1525) meegewerkt hebben.
Etymologie: wispelturig
Door Michiel de Vaan
wispelturig bn. ‘grillig’
Vnnl. Onstantaftich wispeltuerich weyfelaer ‘onstandvastige, wispelturige weifelaar’ (Dictionarium Germanicolatinum, 1556, Antwerpen), een wispeltuerich liedeken ‘een ondeugend liedje’ (Spul van Sinnen van den Siecke Stadt, 1534–1564, Amsterdam), ook ‘veranderlijk; lichtzinnig’. In de 17e eeuw komt ook wispeltuur bn. voor, maar bijna alleen in metrische teksten, hetgeen doet vermoeden dat het uit wispelturig verkort is (cf. Bogaers 1866). Kiliaan geeft het woord als wispel-duerigh, waarvan men in het algemeen denkt dat het t door d vervangen heeft naar voorbeeld van ongedurig. Een in het eerste lid identiek en in het tweede lid vergelijkbare formatie is Mnl. wispelsinnich (Gemma Vocabulorum, 1490). Vergelijkbare samenstellingen in het Duits zijn: Mnd. wispelhaftig ‘wispelturig, die veel bewegen en toch niets uitvoeren’, Mhd. wispelecht ‘onstandvastig’.
Lit.: A. Bogaers. 1866. Over de weg- of uitlating der g in ’t algemeen, en bij den adjektievalen uitgang ig in ’t bijzonder. De Taalgids 8, 1–32.
Laat een reactie achter