Oorspronkelijk verschenen in de Dialectatlas van het Nederlands (red. Nicoline van der Sijs, Amsterdam 2011)
(met een verbeterde kaart)
Dit is een hoofdstukje uit de Dialectatlas van het Nederlands. Ik publiceer ’t opnieuw omdat ik de tekst en ’t bijhorende kaartje op een belangrijk punt heb moeten verbeteren: ik ging er eerst ten onrechte van uit dat Zuid-Limburg bij het oom-gebied hoort. Dat is niet juist: in Zuid-Limburg wordt nonk gezegd net als in Belgisch-Limburg.
De staatsgrens tussen Nederland en België is grotendeels scheidslijn tussen het noordelijke oom en het zuidelijke nonkel. Die scheidslijn is absoluut: er is geen plaats in Zeeland of Noord-Brabant waar nonkel gezegd wordt, terwijl het onmiddellijk ten zuiden van de staatsgrens juist het gewone woord is. Die mooie samenval van woordgrens met staatsgrens eindigt ter hoogte van Midden-Limburg.
Nonkel is uit een Frans leenwoord: oncle werd den onkel werd de nonkel. De n is dus eigenlijk de n van ’t lidwoord. In de Limburgse vorm nonk is de tweede lettergreep weggevallen. Misschien heeft hier meegespeeld dat de tweede lettergreep door zijn vorm geassocieerd kan worden met ’t achtervoegsel -el, waarmee verkleinwoorden gevormd zijn. Zo’n achtervoegsel kan dan ook weggelaten kan worden. Vergelijk trommel naast trom.
De Franse herkomst van nonkel lijkt er de verklaring voor dat ’t woord alleen voorkomt in Vlaanderen (en Zuid-Limburg), maar daar is wat tegen in te brengen. Een woord als schoonbroer is als leenvertaling van beau frère, ook uit het Frans en dat woord komt juist wél ook volop in Noord-Brabant voor.
Het verschil is dat schoonbroer veel eerder ontleend is dan oncle, namelijk al vóór 1600, toen de Nederlanden nog een betrekkelijke eenheid vormden. De oudste vermelding van nonkel is pas uit 1851, dus van lang na de Vrede van Münster (1648). Die vrede heeft voor een politieke en culturele scheiding van de Nederlanden gezorgd, in de vorm van de staatsgrens. Van dan af kwamen ontleningen van dialectwoorden uit Vlaanderen niet of nauwelijks meer de grens over, terwijl ook ontleningen in omgekeerde richting niet meer voorkwamen.
Die staatsgrens is tot op de dag van vandaag in een aantal gevallen een duidelijke taalgrens. Dat bewijzen allerlei lexicale verschillen tussen Nederlandse en Vlaamse dialecten. De scheidslijn tussen neef en kozijn bijvoorbeeld volgt precies de staatsgrens. Ook bij een modern begrip als de spijkerbroek is die staatsgrens woordgrens: In Vlaanderen heet die broek jeans(broek), in Nederland spijkerbroek.
Dat het Limburgs met nonk een eigen variant heeft, heeft waarschijnlijk te maken met de sterke Franse invloed die dat gebied door bemiddeling van Maastricht gedurende de 18e en de 19e eeuw gekend heeft.
Oom is een Germaans woord. In combinatie met een persoonsnaam kwam dit oom volgens Germaans taalgebruik altijd op de tweede plaats te staan: Kees-oom, Krelis-oom, net als dat bij andere verwantschapsnament: Thomasvaer. maar ook bij andersoortige aanduidingen: Leentje-buur. Het principe was: eerst komt de bepaling, dan het hoofdwoord. Die bepaling droeg de hoofdklemtoon zoals ook bij gewone samenstellingen: huisdeur, vloermat, vulpen. Tot in de negentiende eeuw is de volgorde Kees-oom in zwang gebleven. Katholieken kennen nog heeroom voor een priester in de familie. Onder invloed van wat er bij tante gebeurde, dat steeds vóór de persoonsnaam komt, tante Marie, is de volgorde bepaling-hoofdwoord op den duur omgedraaid, zodat nu de volgorde is oom Kees, oom Krelis.
Al lijken de twee woorden oom en nonkel niet erg op elkaar, toch zouden ze historisch gezien wel eens verwant kunnen zijn. Nonkel is het Franse oncle, waarbij de n van het lidwoord is voorgevoegd. Oncle zelf is uit het Latijnse avunculus ontstaan, dat een verkleinwoord is van avus in de betekenis ‘grootvader’. Dat avunculus had de klemtoon op de tweede lettergreep, waardoor de omringende lettergrepen steeds meer gereduceerd werden, zodat uiteindelijk oncle overbleef.
Maar nu oom. Van dat woord is een oudere vorm, ohem, bewaard. Volgens de meeste etymologen is die o identiek aan de eerste lettergreep van avunculus! Dat av of au komt in meer Germaanse talen als verwantschapsnaam voor. Nonkel en oom hebben zijn dus etymologisch gezien een gemeenschappelijke herkomst. Nog een overeenkomst tussen nonkel en oom is dat ook dit laatste woord een variant heeft die met een n begint. Op de Veluwe, op Marken, maar ook in Zeeland zijn dialecten te vinden waar noom gezegd wordt. Ook in die vorm, is de n natuurlijk overgesprongen van het lidwoord naar het zelfstandig naamwoord. Naast oom komt ook de variant ome nog veel voor, ook in de Standaardtaal: Ome Keesje, ome Arie, ome Pietje. Heeft vast te maken met de versvoet.
bas janssen zegt
Wat betreft spijkerbroek zou ik graag een blijkbaar afwijkend Nederlands datapunt willen toevoegen: zo'n kledingstuk noem ik in het Venloos een "jeansboks" en geen "spijkerboks".
Frans D. zegt
Ik heb altijd gedacht dat de n van ‘nonkel’ rechtstreeks uit het Frans kwam. Daarin heeft men het namelijk vooral over ‘mon oncle’, en als je bij het spreken in het Frans de zgn. liaison niet maakt, iets wat vaak gebeurt, dan begint het tweede woord ook in het Frans met [n] en lijkt het alsof het Franse woord ‘noncle’ luidt. Of Nederlands-Vlaamse dialecten het op die manier hebben overgenomen kan ik natuurlijk niet uitmaken. Het feit in dezelfde dialecten de determinator bij mannelijke zelfstandige naamwoorden op een klinker op een n eindigt (den,
(ee)nen, mijnen, uwen, zijnen, onzen) kan de zaak nog versterkt hebben.
Jan Stroop zegt
Dat eerste lijkt me heel aannemelijk; 't tweede ook trouwens.
Jan Stroop zegt
In de data waarover ik kon beschikken (vragenlijst Meertens Instituut) heb die Venlose vorm niet aangetroffen. Zie ook de detailkaart 'spijkerbroek"
http://www.janstroop.nl/taalkaartjes/