Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (31)
Het Nederlandse sonnet bestaat 450 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
De Talmoed is vermoedelijk het ideale boek: een verzameling commentaar op een eerder boek, met kritiek op dat commentaar, met discussie over die kritiek en met commentaar op die discussie – een monument voor de menselijke tegenspraak, en de overtuiging dat ergens in dat almaar verder vertakkende netwerk van tegenspraak de waarheid zich moet verbergen.
Leve dus de ietwat duistere teksten waarvan de uitleg weer allerlei discussie oproept; die uitnodigt tot een voortdurende bespiegeling. Zoals dit sonnet van Anna Roemersdochter Visscher:
O goedertieren Godt! Hoe salich comt gij rocken
Jae schier verdronken sijn in ’s werelts hoovaerdij?
Doe ik vast besich stont om ’t lichaem op te smocken,
Bondt gij den Duijvel vast; die socht mijn siel te slocken.
Hoe sal ik dankbaer zijn, ô Vader! tegens dij?
Ootmoedichlijck geknielt, mijn sonden, ik belij:
Doch is ’t uw’ wil, dat ik op dese Bruijlofts-Feest
Een Bruijlofts-kleedt trek aen? Verciert gij dan mijn geest:
Op dat dit lichaem, soo uijtwendich uijt-gestreken
Dat buijten door ’t gepronk schijnt heerelijk en’ schoon,
Niet sij de plaets’ of hut daer in dat metter woon
Een siele blijft, besmet met allerleij gebreken.
De eerste acht regels zijn nog wel duidelijk: de dichteres staat zich op te tutten tot zij ineens van God het inzicht krijgt dat dit allemaal ijdelheid is. Alleen is er dan vanaf regel 9 ineens sprake van dat ze naar een bruiloft moet en daar bruiloftskleren aan moet?
In een artikel uit 1994 laat Riet Schenkeveld-van der Dussen dat dit gedicht al in de zeventiende eeuw voor sommige lezers te duister was. Een van hen schreef een opschrift boven het gedicht dat niet helemaal klopt. De schrijver lijkt namelijk te denken dat Anna het heeft over een echte wereldse bruiloft:
Sonnet van een die haer stont en kleedde om na een Bruijloft te gaen, te weten Anna Roemers: dewelke zeijt in deselve Bruijloft soo in-genomen ende wechgerukt geweest te hebben met geestelijke bewegingen, ende diepe bedenkingen vande ijdelheyt deser wereldscher dingen; dat sij weijnich vreuchde ofte vermaek hadde van al ’tgene dat daer passeerde, ja (als uijt haer selven zijnde) haere sinne daer op naeuw eens en vestichde.
Volgens Schenkeveld is dat onjuist; de schrijver van het opschrift had de bijbel niet goed gelezen, want anders had hij de gelijkenis van de koninklijke bruiloft gekend (Mattheus 22:1-14) waarin de mens wordt opgeroepen feestelijk te verschijnen bij het bruiloftsfeest dat God aanricht, want ‘velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren’. Die bruiloft is dus puur geestelijk: terwijl de dichteres zich aan het mooimaken was, besefte ze ineens dat het niet om uiterlijke schoonheid ging, maar om innerlijke.
Mij valt dan weer op dat Schenkeveld het sonnet als volgt samenvat:
In het octaaf van het sonnet dankt de ik-persona God ervoor dat Hij haar heeft weggerukt uit de poel van de hoogmoed van deze wereld waarin ze bijna geheel was weggezonken. Juist toen ze bezig was haar lichaam op te pronken, bond God de duivel vast die haar ziel probeerde op te slokken. Hoe moet ze haar dankbaarheid uiten? Ootmoedig belijdt ze haar schuld; hartkloppingen getuigen van haar berouw.
Pas in het sextet komt het bruiloftsfeest aan de orde. Doch, als het uw wil is, dat ik op dit feest een bruiloftskleed aantrek, versiert Gij dan mijn geest opdat niet dit uitwendig getooide lichaam, dat zo de indruk maakt vol glorie en glans te zijn, in feite de verblijfplaats is voor een ziel vol gebreken.
Het opvallende is dat deze samenvatting begint bij regel 3. Wat betekenen de eerste twee regels? Ik kan om te beginnen nergens vinden wat uitrocken zou moeten betekenen. Volgens het WNT betekent rocken ‘het (spinne)rokken met vlas of wol bekleden’, maar zou er niet eigenlijk uitroken bedoeld worden? Of uitrukken? Of betekent het ontdoen van rokken (zoals bij een ui)?
We hebben nog wel een paar honderd jaar met commentaar te gaan.
Met dank aan Olga van Marion. Ik heb het sonnet overgenomen uit het artikel van Riet Schenkeveld-van der Dussen in Klinkend boeket. Studies over renaissancesonnetten voor Marijke Spies, onder redactie van Henk Duits, Arie Jan Gelderblom en Mieke B. Smits-Veldt (Hilversum: Verloren, 1994).
Drabkikker zegt
Wordt er misschien uitrukken bedoeld? Denk ook aan het Rokin (zie vooral pp. 107-8).
Drabkikker zegt
Excuus, foute link; deze bedoel ik.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, dat lijkt me zeker een mogelijkheid; het is ook wel fraai, dat 'zalig uitrukken'.
DirkJan zegt
Met een beetje creatief googelen stuitte ik vrij snel op een andere strofe nota bene ook van Anna Roemersdochter Visscher:
Doch sal de wraek u, Babel, achter-halen.
Wel hem die u de smaedt weer sal betalen,
Ons aen-gedaen. Wel salich sij de geen'
Die rocken sal uw' kinders van de speen,
Of uijt de wiech: en' niet beweecht van 't krijten,
Te bersten op de herde steenen smijten
Ook hier kan het niet anders dan rukken, wegrukken betekenen.
Eerder in de psalm staat nog 'Rok af! Moet ook 'ruk af' betekenen, maar dan zonder c geschreven.
http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/visscher/anna/psalm137.html
In het WNT staat ook ergens dat rukken verwant is met het Engelse rocken.
En bij Google Books vond ik nog een vindplaats van een glossarium van een latere uitgave van de Warenaar van Hooft en waarin staat dat rocken, rukken betekent.
K. zegt
uterucken (variant: uterocken)