Juristen leven in een heel andere wereld dan ik. Een heleboel discussies die deze lieden voeren gaan natuurlijk over taal – de interpretatie van dit of dat woord, van deze of gene zinsnede –, maar het soort argumenten dat ze daarbij gebruiken lijkt in geen velden of wegen op wat ik zelfs maar herken als een bijdrage aan een discussie.
Een artikel in NRC Handelsblad van vorige week staat vol instructief materiaal. Een Arnhemse rechter had op één dag zes zaken over ‘discriminatie’ op het programma gezet.
Ik moet toegeven dat het verslag ook niet altijd even duidelijk is:
Hoewel de vechtpartij begon omdat de jongens „faggot” en „flikker” riepen naar een homostel dat bij de groep studenten hoorde, worden zij niet vervolgd voor discriminatie. Hadden zij iets over álle homo’s gezegd, was discriminatie waarschijnlijk wel ten laste gelegd, zegt de officier achteraf. Toch neemt de rechter de aard van de uitingen wel mee. Homohaat is „treurig”, vindt hij.
Discriminatie
Ja, wat is het nou, denk je. Ook de officier vond homohaat vast “treurig”, maar zijn punt was nu juist dat het roepen van faggot en flikker niet iets zei over ‘álle homo’s’. Dat lijkt mij iets dat je gemakkelijk zou kunnen weerspreken: het feit dat woorden die homoseksuele man betekenen in een bepaalde situatie als scheldwoord gebruikt worden, betekent dat degene die die woorden (op dat moment) gebruikt duidelijk minder waardering heeft voor aanhangers van de gelijkgeslachtelijke liefde. In die zin is een homo uitschelden voor homo een uiting van homohaat.
Maar het is niet helemaal duidelijk of de rechter dus vindt dat de officier ongelijk heeft; hij of zij neemt ‘de aard van de uitingen’ immers alleen maar ‘mee’ (de studenten waren ook nog in elkaar geslagen, dat was natuurlijk pas het echt ernstige feit, maar voor discriminatie werden ze kennelijk niet apart bestraft).
Hitlergroet
Vreemder is nog het geval van de jongen die ‘white power’ had geroepen op straat en werd vrijgesproken:
Hij had de woorden waarschijnlijk ergens een keer opgevangen, maar geen idee van de oorsprong en de werkelijke betekenis ervan. Bovendien kan de Hitlergroet juridisch niet gezien worden als een uiting van discriminatie. Het betreft namelijk geen woord of afbeelding, maar een gebaar, aldus de rechter.
Hier blijkt dus kennelijk etymologische kennis (‘de oorsprong’ alsmede ‘de werkelijke betekenis’ van een scheldwoord) belastend te zijn bij aantijgingen van discriminatie. Maar vooral leren we dat een ‘gebaar’ geen ‘woord’ is. Een taalkundige probeert zich in zo’n geval onmiddellijk voor te stellen wat dit impliceert voor gebarentalen (die over het algemeen wel als menselijke talen worden gezien) en wat een gebaar als de Hitlergroet (op zijn minst een teken met een cultureel bepaalde betekenis) dan precies zou doen onderscheiden van een woord.
Maar in de wereld van de rechtszaal is het kennelijk niet nodig om een antwoord te geven op dergelijke vragen.
Milfje Meulskens zegt
"Het betreft namelijk geen woord of afbeelding, maar een gebaar, aldus de rechter."
Volgens mij is de middelvinger opsteken wel degelijk strafbaar, en dat is ook een gebaar. Dat is echter direct naar iemand gericht, in plaats van "algemene discriminatie", zou dat een verschil maken?
Mient Adema zegt
Als een middelvinger als gebaar beledigend is voor een groep, dan kun je m.i. spreken van algemene discriminatie. Maar (en dat zit al in de vraag opgesloten) het gebaar is naar iemand gericht en daarom niet algemeen.
Bovendien kan een rechter uit een gebaar alleen maar afleiden wat zich in de geest van de gebaarder afspeelt, terwijl hij uit het gesproken woord ook nog eens kan bekijken wat er uit die geest voortrolt. Dus de (echte) taal maakt, daar althans, wel het verschil.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, het zal daar wel om belediging gaan en niet om discriminatie. (Hoewel je natuurlijk kunt zeggen dat het gebaar ooit vast begonnen is als discriminerend, namelijk ten opzichte van de medeburgers die zich seksueel laten penetreren.) Misschien dat discriminatie abstracter is (je maakt dan immers een generalisatie) en daarom meer afhankelijk van taal, in de ogen van de rechter. Maar je moet er meer jurisprudentie voor kennen dan ik.
Taalprof zegt
Als ik het goed heb gaat het om het volgende wetsartikel: "Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
Daar worden inderdaad de categorieën 'mondeling, bij geschrift of afbeelding' omschreven, maar je zou denk ik best het juridische punt kunnen maken dat 'mondeling' en 'bij geschrift' in ieder geval naar de geest van de wet de bedoeling hebben om taaluitingen te omvatten, zodat je een discriminerende uiting in gebarentaal volgens dit artikel zou kunnen veroordelen. De hitlergroet lijkt me geen gebarentaal, maar een symbolische uiting, die overeenkomt met bijvoorbeeld het dragen van een hakenkruis (die onder afbeeldingen valt). Die zou je dus ook als afbeelding kunnen zien die geassocieerd wordt met een gedachtegoed dat je principieel discriminatoir zou kunnen noemen.