Ystroom, het epische gedicht van de 17e-eeuwse dichter Joannes Antonides van der Goes, is een van de interessantste boeken van de Nederlandse literatuur. Vanmiddag wordt een nieuwe editie online gepresenteerd, en bovendien verschijnt bij uitgeverij Verloren een vertaling in modern Nederlands proza door Jan Bloemendal.
Ik hoop dat iemand bij die bijeenkomst wijst op het uitzonderlijke belang van dit boek: het is een van de weinige polytheïstische teksten uit de Nederlandse letterkunde.
Nationalisme
Dat blijkt misschien nog niet eens zozeer uit het feit dat de IJ wordt uitgebeeld als een riviergod temidden van allerlei andere goden, terwijl aan de andere kant de éne, christelijke God, nooit wordt aangeroepen. Goden kwamen in de zeventiende eeuw wel vaker de literatuur verfraaien.
Het blijkt meer uit het wereldbeeld dat uit het werk spreekt. Een verschil tussen monotheïsme en polytheïsme is het gebrek aan hiërarchische orde in de laatste: allerlei machten en krachten lopen voortdurend door elkaar. Er is niet één Waarheid, en dus geen ijver om anderen daartoe te bekeren. Sommige goden mogen sterker zijn dan anderen, ze steken daarmee kwalitatief nog niet boven anderen uit. Zoals ook het ene volk niet absoluut boven het andere uitsteekt. Onverdraagzaamheid en nationalisme zijn monotheïstische uitvinden.
Ommelanden
Nu is IJstroom wel degelijk een grote lofzang op Amsterdam, of eigenlijk dus op de riviergod van het IJ. In vier boeken wordt zijn voortreffelijkheid uiteengezet. In het eerste beschrijft de dichter Amsterdam gezien vanaf de oevers; in het tweede de vele landen in Oost en West waarheen de Amsterdammers vanaf het IJ vertrokken zijn (of, in termen van het gedicht, waarheen de IJ gestroomd is). Deel 3 beschrijft een bijeenkomst van riviergoden (de dichter heeft een bijzonder middeltje gekregen om daar te kunnen verkeren); en deel 4 beschrijft de ommelanden van de stad.
Opvallend is dat er nauwelijks minachting te vinden is voor de mensen uit de vreemde streken; zij ‘geven’ de Nederlanders voortdurend allerlei specerijen, en doen dat kennelijk uit de goedheid van hun hart. De relatie wordt als eenzijdig voorgesteld (al is het natuurlijk wel merkwaardig dat niemand zich de vraag stelt of er tegenover al die vrijgevigheid niet iets moet worden gesteld). Het komt in niemand op dat deze lieden misschien moeten worden bekeerd tot de IJgod, laat staan tot de God van Vaderland en Oranje. Opvallend is trouwens ook dat die ene God zo nauwkeurig gemeden wordt, dat ook zijn Huizen langs de oevers worden overgeslagen: er valt geen kerk, synagoge of moskee te zien.
Pratende goden
De inleiding geeft denk ik veel weg van Van der Goes’ eigenlijke intenties, juist doordat hij ze zo opzichtig probeert te verstoppen. Hij begint met uit te leggen dat de volgorde van de boeken onlogisch is: een volgorde van boek 1 (Amsterdam), boek 4 (ommelanden), boek 2 (ver buitenland), boek 3 (de goden) zou logischer zijn. Waarom hij dan toch voor die onlogische volgorde gekozen heeft, probeert hij niet eens uit te leggen. Ik kan twee redenen bedenken. In de eerste plaats weerspiegelt de volgorde zo de relatieve structuurloosheid van het wereldbeeld: de hiërarchische volgorde van Amsterdam boven platteland en koloniën bestaat juist niet meer. En in de tweede plaats wordt door deze volgorde misschien juist de feitelijke heidensheid van het geheel aan het zicht onttrokken.
Nadat Van der Goes heeft uitgelegd hoe onlogisch zijn boek in elkaar staat, besteedt hij enkele pagina’s aan het verdedigen dat hij goden laat opvoeren. Zijn editeur Jan Bloemendal verklaart dat uit een conflict dat Van der Goes had met de classicisten van het Amsterdamse kunstgenootschap Nil volentibus arduum, die vonden dat er in een literair werk niets ‘ongeloofwaardigs’ mocht voorkomen. Maar je zou dat hele pleidooi, dat er vooral uit bestaat dat allerlei vooraanstaande schrijvers uit heden en verleden ook wel eens ter verfraaiing een godje hier en daar hebben aangebracht, ook kunnen lezen als een poging om de aandacht vooral op de uiterlijke vorm (pratende goden!) te richten en minder op de in wezen ook zeer weinig monotheïstische inhoud van het geheel.
Sleutelfiguren
Van der Goes’ vader behoorde tot de kring van Spinoza, zegt Bloemendal ergens, en dat is misschien een aanwijzing. Het spinozistisch deïsme (‘God ofwel de natuur’) verlaat de persoonlijke God, zegt dat God overal is, en is daarom eigenlijk, in ieder geval onder een bepaalde invalshoek, heel compatibel met een soort abstract veelgodendom. Je moet natuurlijk niet geloven dat Wodan of Zeus aanraakbare identiteiten hebben, maar het is de vraag of Ovidius of zelfs Homeros dat wel zo zagen.
Een interessant biografisch detail is dat Van der Goes van plan was na dit werk een nóg groter epos te schrijven, en dat dit dan over Paulus zou gaan, een van de sleutelfiguren van het monotheïsme. Dat epos is er nooit gekomen. Was het plan bedoeld om Van der Goes in te dekken? Of zou hij in dat nieuwe epos een nieuwe draai hebben gegeven aan zijn gewaagde wereldbeeld?
Een merkwaardig feit in Bloemendals boek is overigens dat hij meldt dat Eddy Grootes in 1979 in Neder-L een artikel publiceerde. Dat zou dan de eerste vindplaats zijn van ons tijdschrift, want wij gaan ervan uit dat Neder-L sinds 1991 bestaat. Misschien is er in het jaartal een typfout geslopen.
jerrien zegt
het artikel van Eddy Grootes is geplaatst in Neder-L op 16 april 1997
http://www.neder-l.nl/newindex.html?http://www.neder-l.nl/info.html