Door Michiel de Vaan
keffen ww. ‘blaffen’
Vnnl. keffen ‘blaffen als een hond, vooral kort en hoog; tekeergaan’ (ca. 1550), keffer ‘blaffer’ (1573), keffinghe ‘geblaf’. Daarnaast kaffen ‘babbelen, kletsen’ (voor 1580). In moderne dialecten: Drents keffen, kiffen ‘keffen; kijven’, Limburgs keffe ‘keffen’, kaffe ‘blaffen; zwaar hoesten’. In Nederrijnse en Ripuarische dialecten tot Siegen keffen, hier en daar kaffen, ‘1. blaffen, van kleine honden, vooral als ze vechten tegen grotere; 2. bekvechten, vooral van vrouwen’.
Nieuwhoogduits kläffen, dat onder andere ‘keffen’ betekent, is mogelijk een l-variant van keffen, maar kan ook ff uit ouder pf hebben, en dan verwant zijn aan klappen.
Klanknabootsend woord. De klinker e heeft misschien te maken met het kortere en hogere geluid van de kleinere honden, in vergelijking tot een zwaarder geluid bij kaffen (vergelijk pets! naast pats!). Een rijmwoord met grofweg dezelfde betekenis is Vnnl. beffen ‘blaffen; kletsen’ dat Kiliaan (1599) als “verouderd” woord opgeeft. Daarnaast bestaat Mnl. baffen (ca. 1470–1490, hs. van Der Minnen Loep), Vnnl. baffen ‘blaffen’, dat vooral Hollands is, maar ook in het Duits gevonden wordt, Mhd. baffen, Nhd. baffen, bäffen. Vergelijk daarmee Nederlands en Duits blaffen, waarvan de l onder invloed van het oudere, al Germaanse blaten kan staan.
Laat een reactie achter