Casper van Baerle |
Wikipedia kan de tragedies van het bestaan soms onderkoeld samenvatten. Als Casper van Baerle een Amerikaan was geweest, was er een film over zijn laatste levensjaren gemaakt met veel dramatische en treurige muziek. In plaats daarvan hebben we een online-encyclopedie die meldt: “Hij was zeer bevriend met P.C. Hooft. Men denkt dat deze vriendschap bekoelde en Barlaeus leed aan ernstige depressies en waanbeelden. Het vermoeden bestaat dat hij zelfmoord pleegde door in een put te springen, omdat hij dacht dat hij van stro was, en in brand stond. “
En daarnaast hebben we gedichten zoals dit van Maria Tesselschade Visscher, die aan een vriend (Boëtius van Elslandt) schreef naar aanleiding van Van Baerles dood:
Zijn klaarheit blinkt in u, z’en is niet uitgedooft,
Gelijk den Yver zeidt, zijn geest blinkt door de reeten
Van uw verstandig Dicht. Hy heeft hem wel gequeeten,
Na dat hy was van Hooft zijn vrindt en zin berooft,
Zoo vrindtlijk was zijn aart, zoo trouw zijn vrindtlijkheden,
Dats’ hem met zoet gewelt van hier verhuizen deeden.
Is hy verhoogt van plaats, wat dient’er dan geweent?
Verbetert zijn geluk met oogen uit te weenen?
De wijsheit wil dat niet, het Amsterdams Athenen
Dat neem u voor hem aan, als zuyg’ling wel gespeent.
Elk zijn waarom.
De vriendschap spat de versregels af: de vriendschap tussen Visscher voor Van Elslandt, die tussen Van Baerle en Van Elslandt, die kennelijk sterk beïnvloed is door zijn vriend, en die tussen Van Baerle en Hooft, die zo sterk was dat het verlies van de vriendschap even erg was als gek worden (hij was ‘beroefd van zijn vriend en zijn zin’, dat wil zeggen zijn gezond verstand). Na al deze tragische gebeurtenissen moest Van Elslandt nu verder. Het ‘Amsterdams Athene’ – de academische instelling die Van Baerle groot had gemaakt – wilde dat. Je zou door alle aardigheid en al het vernuft bijna vergeten dat er een grote tragedie had plaatsgevonden. Geen gejammer, de wetenschap en de poëzie moeten voort!
In hun commentaar bij dit sonnet wijzen Agnes Sneller en Olga van Marion erop dat het Hooft in de vierde regel “geen verwijzing is naar P.C. Hooft”, zoals Hooft in regel 8 dat wel is), maar het is moeilijk te geloven, dat er in de afgelopen 350 jaar ooit iemand is geweest die het gedicht heeft gelezen zonder even aan P.C. te denken.
Natuurlijk wordt hier in de eerste plaats letterlijk hoofd bedoeld: Boëtius heeft zich jarenlang tegoed gedaan aan de pit van Baerleus’ geest, en niet aan die van Hooft. Maar tegelijkertijd maakt de dichter hier op zijn minst gebruik van een techniek die psychologen in later eeuwen priming zouden noemen. Wie aan Baerleus dacht, dacht automatisch aan zijn vriend – zoals binnen enkele regels expliciet gemaakt zou worden.
En doordat vrienden elkaar opaten in dit kannabalistische gedicht, kon de dood van Van Baerle en Hooft niet het echte einde zijn: Boëtius van Elslandt had hun beider kracht in zich opgenomen en was nu een sterke zuigeling.
Erik de Smedt zegt
De bruiloft in Kana, de lettermagie van de kabbala, maar hier een kannibalistisch gedicht.