De geschiedenis van het geschreven Nederlands is een geschiedenis van d’s en t’s: wanneer schrijf je nu het ene en wanneer het andere? In de zeventiende eeuw was de regel eenvoudig: je schreef wat je goeddunkte, en als het uitkwam. Zoals Maria Tesselschade Visscher deed in het sonnet dat ze schreef op rijmwoorden die waren ingegeven door haar vrienden P.C. Hooft en Constantijn Huygens:
Hoewel ick noijt en sooch pit wt der Leeuwen schoncken,
Soo voel ick evenwel mijn geesten werden rap,
Gemoedicht door u Rijm, hun krachten stellen schrap
Om weer te krijgen ’tgeen in luijheijt was versoncken.
U suijglinck als vermindt lagh overstallich droncken
In weeldens vette schoot, En sooch het suchtich sap
Wt Coppers boesem daer de quickxe vrijerschap
Wt blusten met hun vier als water uwe voncken.
Noch hielt ghij d’overhant, dies stel jck u gedicht
Veer boven helterij Ten oorloch affgericht.
Die dwingen met gewelt, ghij met beleefde seeden.
Minvaders alle beij van’t luckich Nederlant
Al wat van voeten weet moet dansen nae u Trant,
En wel getroffen galm op sleutel van de Reeden.
(Twee weken geleden behandelde ik al het gedicht van Tessels zus Anna met dezelfde rijmwoorden. Om de grote vrijheid te kunnen benijden waarmee de zeventiende-eeuwer met de spelling omging, hoef je alleen maar de rijmwoorden in de gedichten van de zussen te bekijken. Niets bleef hetzelfde en toch was het allemaal te begrijpen.)
Neem nu een woord als de overhant. Wij schrijven dat met een d, maar waarom? Je hoort nooit een d in dat woord, bijvoorbeeld omdat er geen meervoudsvorm bestaat: de overhanden bestaat niet. Ja, ooit, vele eeuwen geleden, lang voor Anna en Tessel, betekende hand ‘macht’, maar wat hebben wij daarmee te maken? Waarom zouden wij daarmee rekening moeten houden in onze spelling? Iets dergelijks geldt misschien nog wel sterker voor geweld: waarom zou je daar een d moeten schrijven?
Je kon ook best zowel een d als een t schrijven als je dat uitkwam: het woord vermindt had Tessel Visscher waarschijnlijk zelf gemaakt, als deelwoord van verminnen, ‘van teveel moedermelk voorzien’. De t staat erachter omdat hij zo klinkt, maar waarom staat de d er? In de huidige tijd zouden mensen misschien zeggen: uit hypercorrectie, maar dat veronderstelt dat er een idee van ‘correct’ is, en dat idee was er nu juist niet. We kunnen dus alleen zeggen dat de d er staat omdat Tessel vond dat hij daar moest staan. Zo hoort het natuurlijk ook: wie heeft het hier voor het zeggen, de dichter, die min of minvader van lukkig Nederlant, of het gewone volk met zijn malle regels?
In de vorm helterij gaat het op het eerste gezicht wel ver. Dat zou ik toch ook uitspreken als helderij, omdat het is afgeleid van held – en in het meervoud zeg je daar ook geen helten tegen. Althans, in de moderne tijd niet. Volgens het WNT was dat in het verleden weleens anders, een beetje zoals we nu de werkwoordsvorm statten hebben, die is afgeleid uit stad.
Er zit ook eigenlijk iets vreemds in het Nederlands: dat je van de enkelvoudsvorm niet per se kunt afleiden wat de meervoudsvorm is. Wanneer ik de onbekende vom blor[t] zeg, en erbij vertel dat het een zelfstandignaamwoord is en dan vraag het meervoud te geven, dan weten jullie niet of het blorden is of blorten. In de typologie van talen maakt dat het Nederlands enigszins uitzonderlijk: in de meeste talen kun je het meervoud wel regelmatig afleiden uit het enkelvoud. Met helterij waren we op de goede weg, maar het conservatisme van de regels heeft ons sindsdien weer in luidheid doen verzinken.
HC zegt
Je hoeft geen d te horen in 'overhand' (*overhanden), want je hoort die elders, m.n. in 'hand' (handen). Er bestaan daarnaast ook vormen als 'allerhande', 'gehande'. Wat 'geweld' (*gewelden) betreft, kun je kijken (of luisteren) naar 'geweldig' en/of 'geweldenaar'. Dus, terwijl er analoge gevallen zijn met 'd', die zijn er niet met t: het is nooit (-)hant- of (-)gewelt- (tenzij je 'hanteren' als voorbeeld wil zien, maar dat is etymologisch een tikkeltje anders). Er zijn dus best wel redenen om d te schrijven, en die waren er' ook in die tijd van vrijheid-blijheid, waar men de principes die nu in onze spelling verankerd zitten nog naar eigen goeddunken door elkaar gebruikte.
Nog over 'vermindt': de d zou er kunnen staan omdat je, bij verlenging, 'verminde' zou horen. Dat lijkt me geen hypercorrectie (wat inderdaad niets voorstelt zonder een idee van wat correct zou zijn) maar analogie. Een dt met de d uit analogie en een t om aan te geven dat de d eigenlijk klonk als een t kwam toen (en later) vaak genoeg voor.
Niet dat het veel afdoet aan het punt/de punten die je wil maken en je kunt je bij veel voorbeelden uit onze spelling echt wel de vraag stellen: waarom doen we het eigenlijk zo (want het kan best anders). De laatste alinea vind ik nog extra interessant: dat het Nederlands op dat vlak typologisch uitzonderlijk is was mij onbekend, maar ik vind het wel boeiend om te weten.