Onlangs verscheen in de ‘Collection’ Moyen Âge européen: Le Roman de Torec. Texte présenté traduit et annoté par Baukje Finet – Van der Schaaf. Grenoble [ELLUG] 2015. 256 p. 23 €.
De begeleidende tekst op het achterplat is te moeilijk leesbaar op een reproductie, dus die geef ik u hier als citaat:
Le Roman de Torec conte l’histoire d’un jeune homme, Torec, qui part en quête de la couronne d’or volée à sa grand-mère longtemps avant sa naissance, et son mariage avec la jeune fille qui possède le diadème. Fondé sur quelques motifs de deux contes-types populaires, L’Anneau magique et L’Homme à la recherche de sa fiancée ou femme perdue, le récit trace le cheminement du héros éponyme. À travers de nombreuses aventures, autant d’épreuves, il retrouve la couronne et épouse la jeune fille, Miraude, qui la possède. Les éléments merveilleux de l’univers du conte associés à la réécriture de nombreux aventures et motifs de l’univers arthurien, tels l’adoubement, l’amour de loin, le tournoi pour la main d’une jeune fille, les festivités à l’occasion d’un mariage, le secours porté à une jeune fille en difficulté, les mises en garde contre un danger, les duels, le combat contre des lions et/ou des géants, les combats au gué d’aventure, caractérisent le récit comme une œuvre intertextuelle et un roman arthurien nouveau et original. La technique narrative du récit rappelle celle du roman arthurien en vers, mais aussi celle du roman en prose avec ses annonces et clôtures d’épisodes.
Le Torec, attribué à Jacob van Maerlant (1235-1290/1300) et inséré au XIVe siècle dans la trilogie Lancelot – Queste del Saint Graal – Mort le Roi Artu en moyen néerlandais, appelée Lancelotcompilatie (87000 vers), datée de 1320-1325, serait une traduction-adaptation d’un roman français perdu, *Torrez, le Chevalier au cercle d’or. Le récit présente un intérêt certain pour le médiévisme européen, son modèle français présumé n’étant pas attesté à ce jour.
Édition bilingue du texte intégral (selon l’edition G.H.M. Claassens, 2003).
Al weer een hele tijd geleden volgde Lodewijc van Velthem Jacob van M(a)erlant op als ‘writer in residence’ aan het Huis te Oostvoorne. Daar vond Lodewijc een onvoltooide Historie vanden Grale en een ‘Arturroman’ met als held ene Torec. Die naam bestaat niet in de Arturiaanse nomenclatuur en is dus van eigen vinding van de auteur: Jacob. Sommigen, en niet de minsten in ons vak, veronderstellen een verloren gegane (continentale) Franse Arturroman *Torrez, le Chevalier au cercle d’or. Zelf denk ik daar heel anders over. Ik vermoed dat Jacob zich baseerde op Anglonormandische, Brits-Keltische verhaalstof die hem werd aangereikt door Vlaamse emigranten, en dat hij niet vertaalde maar associeerde en assembleerde, met als hoofdpersoon een anagram van de Trojaanse held (H)Ector. Torec doet veel meer aan de Walewein van Penninc denken dan aan contemporaine continentale Franse Arturromans, bijvoorbeeld door de consequente driedeling. Jacob had de ultieme schurft aan Franse Arturromans, en ik vermoed dat het schrijven van deze Torec hem werd opgedrongen door zijn toenmalige broodheer Albrecht van Voorne, die Jacob eerder tegen diens zin de Histoire del saint Graal had laten verdietsen. Lodewijc vond in het archief van heren van Oostvoorne een onvoltooide Historie vanden Grale alsook een Torec. De eerste roman heeft Lodewijc van een slot voorzien, de andere roman heeft Lodewijc gestript en ingevoegd in de Lancelotcompilatie.
Wat zou ik graag de oorspronkelijke Torec van Jacob op mijn monitor zien. En waarom heeft Lodewijc de autograaf van Jacob zoek gemaakt dan wel laten verdwijnen? Wat wij over hebben is een bewerking van de Torec in de Lancelotcompilatie op een plaats waar die het minst kwaad kan. Het lijkt een eerbewijs aan Jacob, maar ik vraag mij af of hij er blij mee zou zijn geweest als hij het onder ogen had gekregen.
De Torec van Baukje Finet – Van der Schaaf is gebaseerd op de kritische editie met Engelse vertaling van Geert Claassens en David Johnson. Cambridge 2003. Die kritische editie wijkt regelmatig af van de ‘oude’ kritische editie van Jonckbloet uit 1849 en biedt een (veel) betere tekst. Omdat ik over een sublieme kleurenreproductie van het handschrift 129 A 10 beschik, ben ik zo ondernemend geweest zo’n vijfhonderd regels te collationeren. Natuurlijk vond ik wat, maar ik ga hier geen zout op slakken leggen. Opvallend is de ‘Index des noms propres et des anonymes’. In Franse edities is een ‘Index des noms propres’ opgelegd pandoer, maar het is bijzonder om daar ook ‘anonymes’ aan toe te voegen, alsook thema’s, motieven, situaties, plaatsen, artefacten, avonturen, evenementen, gebruiken, procedures, gevoelens, gedragsregels en verhaaltechnieken.
Ik ben heel benieuwd hoe dit boek in Frankrijk ontvangen wordt. Voor studenten Historische Nederlandse Letterkunde vervangt deze editie die van Jonckbloet, en die van Maaike en Jan Hogenhout, Abcoude 1978. De Franse vertaling is heel goed leesbaar.
Laat een reactie achter