Wat is precies de omvang van een woord? Als je het Woordenboek der Nederlandsche Taal mag geloven, kan het alles zijn: van ‘belangrijke mededeeling’ tot ‘kleinste isoleerbare geheel van spraakgeluiden (kleinste isoleerbare zinsdeel) met een zelfstandige beteekenis’. En als we het WNT niet meer mogen geloven, wie of wat dan nog wel?
Maar hoe telde Pieter Corneliszoon Hooft (1581-16470) dan precies zijn woorden? Hoe kwam hij aan drie?
Mijn lief, mijn lief, mijn lief; soo sprack mijn lief mij toe,
Dewijl mijn lippen op haer lieve lipjes weiden.
De woordtjes alle drie wel claer en wel bescheiden
Vloeiden mijn ooren in, en roerden (‘ck weet niet hoe)
Al mijn gedachten om staech maelend nemmer moe;
Die ’t oor mistrouwden en de woordtjes wederleiden.
Dies jck mijn vrouwe bad mij claerder te verbreiden
Haer onverwachte reên; en sij verhaelde’ het doe.
O rijckdoom van mijn hart dat over liep van vreuchden!
Bedoven viel mijn siel in haer vol hart van deuchden.
Maer doe de morgenstar nam voor den dach haer wijck,
Is, met de claere son, de waerheit droef verresen.
Hemelsche Goôn, hoe comt de Schijn soo naer aen ’t Wesen,
Het leven droom, en droom het leven soo gelijck?
Na eeuwen min of meer vaste regels over spelling zijn we gaan denken dat de grenzen van woorden bepaald worden door spaties. Dat iets onmogelijk het ‘kleinste isoleerbare’ zinsdeel kan zijn als er een spatie in het midden staat.
En toch beschouwde Hooft mijn lief kennelijk als één woordje: de twee delen mijn en lief even onverbrekelijk aan elkaar verbonden als woord en tje. En ongelijk had hij daar ook niet in: mijn spreek je op zijn natuurlijkst hier onbeklemtoond uit, en echte woorden hebben eigenlijk juist altijd precies één hoofdklemtoon. Mijn hangt daarom in de uitspraak nogal op lief, ongeveer zoals tje op woord hangt. Ze vormen samen in ieder geval qua klank één woord.
Dat geldt al helemaal in de perfecte metriek van Hooft – misschien wel de grootste metricus die de Nederlandse dichtkunst ooit gekend heeft. (Ja, bereid je er maar op voor, ik ga jullie de komende maanden alleen maar Hooft voorschotelen, hier in mijn zelfgecreëerde hoekje op de zaterdagochtend.) Mijn staat in een zwakke positie in zijn metrische schema en lief in een sterke: samen vormen ze een zogeheten voet en dus ook een woord.
Daar komt natuurlijk bij dat mijn lief ook best onder het andere uiterste van het WNT mag worden gevat: zoals ook uit de rest van het sonnet blijkt, mag het best als een belangrijke mededeling gelden.
Wouter Steenbeek zegt
Het gedicht is niet helemaal vrij van bombast, maar toch: een hele verademing na zijn toneelstuk Geeraerdt van Velsen, waarin je volstrekt onnatuurlijke monologen met ellenlange zinnen drie keer moet overlezen om er iets van te begrijpen.
Marc van Oostendorp zegt
Maak je borst maar wat, want van Hooft zijn we in deze reeks voorlopig nog niet af!
felix van de laar zegt
Marc, je veronderstelt dat Hooft met "woordtje" het taalkundige begrip "woord" bedoelt. Maar dat hoeft toch niet, je kunt er toch ook het retorische begrip "toespraakje" in lezen? Het getal zes zou trouwens totaal geen poëtische kracht meer hebben.
Peter-Arno Coppen zegt
Het kan ook zijn dat Hooft de aanspreking (vocatief) 'mijn lief' als een eenheid zag: in de romaanse talen ('chérie,' 'amor') betreft het inderdaad losse woordjes.
Bart de Coo zegt
Ik denk dat Hooft voor 'drie' koos, omdat het zo lekker assoneert met 'lief' en 'lieve', dat in de eerste en tweede regel een compleet salvo vormt. Het wellicht correctere 'zes' had beroerd geklonken.
Marc van Oostendorp zegt
Hm, je kunt in de Romaanse talen ook best 'ma chérie' zeggen (of 'amore mio'), net zoals je in het Nederlands ook best 'lief' kunt zeggen.