Binnen enkele decennia werd het sonnet in de Lage Landen van een uiting van hoogstaande kunstzinnigheid tot een gebruiksvoorwerp, iets waarmee je een enigszins grappig briefje vorm kon geven, zoals Tesselschade Roemers Visscher deed in haar sonnet Aen mijn Heer Hooft, waarmee ze kritiek van haar vrienden Van Baerle (Bareleus) en Constantijn (Vastaert) Huygens op haar overgang tot het katholicisme probeerde te neutraliseren ten overstaan van haar vriend P.C. Hooft.
Van Baerle en Huygens vitten alleen maar om de zieke Hooft een beetje op te vrolijken, en zo weer snel beter te maken, zo beweerde de nieuwbakken katholiek. Ze introduceerde in een versregel van haar weerwoord een spreuk die het omgekeerde beduidt van ‘Zachte heelmeesters maken stinkende wonden’, want ieder goed spreekwoord kun je ontkennen om nog steeds een onsterfelijke waarheid over te houden:
Dat bareleus pen, soo met mij om wou springen,
En praten revel-kal, gelijck ons vastaert doet,
Misschien die kluchticheijt veranderde het bloet,
‘Twelck alle staticheijt niet machtich is te dwingen.
Ick leedt om uwent wil; want voor de sieckelingen
En baet altijt geen teughs van wijsheijts gore goet.
Een soetelijcker Arst de kuur uijtwercken moet.
Moria meent hij most het heijlsaem deuntien singen.
Men boert U af de plaegh; verlaetse u, mijn Heer,
Sij is gelijck de doot, ghij krijghtse nimmer weer.
Moed moet gehouden sijn, al was de quael noch grover
Als vierdendaechse koorts, die schuijmt de swarte gal.
Denckt hoe gesontheijts feest die vierdach smaecken sal.
‘Tgeen eens maer lydtbaer is, dat lyen komt men over.
Elck syn waerom.
Het werkwoord staat verkeerd in de regel ‘Een soetelijcker Arst de kuur uijtwercken moet’. Ook in Roemers’ tijd zouden de mensen gezegd hebben ‘een zoetelijker arst moet de kuur uitwerken’. Natuurlijk, die regel zou niet gerijmd hebben, maar toch hebben Nederlanders hun woorden zomaar in een willekeurige volgorde gegooid om een rijm te maken. Visscher zou waarschijnlijk van haar levensdagen nooit ‘De kuur uitwercken ’n arst zoetelijkere moet’. In plaats daarvan kiest ze een zinsvorm die op zichzelf mogelijk is, al is hij niet gebruikelijk in deze context.
Want dat is wat je doet: je buigt de regels van de taal een beetje bij, maar ze breken niet.
Maar we kunnen uit die ene regel nog meer halen. Het woord arst natuurlijk. Waarom staat daar geen arts? Uit de etymologiebank valt te leren dat het woord geleend is uit het Duits, waar het Arzt (artst) was en is (het Duits heeft het weer uit het middeleeuws Latijn).
Tst, dat spreekt niet lekker. Het punt je van je tong moet sluiten voor de t, dan een klein beetje omlaag voor de s en dan weer omhoog. Bovendien valt een t in het Nederlands vrij makkelijk weg (m’n knechie; zie het uitvoerige proefschrift van Ton Goeman).
Het is dus alles bij elkaar niet wonderlijk dat er een t wegviel. Kennelijk was er enige tijd nog wel verwarring over de vraag welk van de twee het moest zijn: moest de arst de pijn van tst stillen, of moest dat gedaan worden door een arts?
Laat een reactie achter