Door Michiel de Vaan
kwalm zn. ‘dikke damp’
Nnl. qualm, quallem (Steendam, 1649), kwalm (1820) ‘vettige rook’, opkwalmen (1806).
Verwanten: Oudfries quelma ‘(in rook) doen stikken’. Nieuwhoogduits Qualm m. ‘walm, damp’ (niet voor de 16e eeuw aangetroffen) is volgens Seebold25 afkomstig uit het Nederduits, maar daarover bestaat onzekerheid.
kwelm zn. ‘kwelwater’
Mnl. quelm m. ‘grond waaruit het grondwater opwelt’ (1402), qualm ‘opwelling, opborreling’ (1477), santqwalm ‘opborreling van zand’ (1477), Nnl. quelm‘grondwater, kwelwater’ (1561), de oirsaeck der opspringing des quelmwaters en welsants(Stevin, 1608), quelmsant ‘kwelzand’ (1624). In moderne dialecten kwelm, kwulm (Vlaanderen, Limburg), kwelp (Oost-Vlaanderen, Zeeland) ‘grondwater, kwelzand’.
Kwelm is een afleiding van kwellen ‘opwellen’, met hetzelfde suffix –m als in walm, dat een Germaans woord *walma- voortzet en een afleiding is van wallen ‘opborrelen, koken’, zie onder wellen ‘opborrelen, koken’. Gezien de beperkte verspreiding van kwelm is het goed mogelijk dat walm bij wallen als direct voorbeeld voor kwelm bij kwellen heeft gediend. De variant kwalm is dan weer naast kwelm komen te staan door invoering van de klinker van walm. Dat het om een en hetzelfde woord gaat blijkt uit de oudste attestaties, waarin zowel quelm als qualm op het verschijnsel ‘opwellen’ in het algemeen slaan. De huidige scheiding tussen kwalm ‘damp’ en kwelm ‘kwelwater, kwelzand’ is later ontstaan, waarbij de specialisatie van kwalm op ‘rook’ ongetwijfeld aan de invloed van walm toegeschreven mag worden.
Laat een reactie achter