In de betekenis ‘niet aanwezig zijn, missen, mankeren’ gebruikt het Nederlands tot en met de zeventiende eeuw vaker dan ontbreken het ww. gebreken(zo ook het Oudfries met breka uit *ga-brekan), waarvan nog het zn. gebrek in onze taal is bewaard. Opvallenderwijs komen bij gebreken de betekenissen ‘ontsnappen aan, in de steek laten’ niet voor, terwijl die bij ontbreken juist primair lijken te zijn. Aangezien Gotisch gabrikan nog ‘in stukken breken’ betekent, zal gebreken ‘missen’ uit het beeld van ‘in stukjes gebroken zijn, stuk zijn (en daardoor onvolledig)’ komen. Daarnaast moet het Duits-Nederlandse ontbreken via de geschilderde perspectiefwisseling vanuit ‘losbreken uit, ontsnappen aan’ tot stand zijn gekomen.
Laat een reactie achter