Waarom lukt het maar niet om het schoolvak Nederlands leuker, interessanter, boeiender en leerzamer te maken? Hoe komt het toch dat het vak nu zo weinig tot de verbeelding spreekt bij leerlingen, en dat ze het idee hebben dat ze er zo weinig van leren?
De docent Nederlands Peter Kortz weet de problemen op de website van de Volkskrant deze week aan de dominantie van het ‘communicatieve paradigma’ dat het vak al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw teistert, en waarin taal heel eenzijdig wordt gezien als een communicatiemiddel, iets met een ‘zender’ en een ‘ontvanger’ van zakelijke boodschappen en waarbij de belangrijkste vraag is wat de samenhang is tussen alinea 5 en alinea 6.
Pur sang
Er zit wel wat in, wat Peter Kortz schrijft. Niemand zal ontkennen dat men taal kan gebruiken om een ingezonden stuk te lezen in de Volkskrant, maar de gedachte dat dit de enige toepassing van taal is, lijkt toch wat beperkt.
Maar dat is niet de gangbare gedachte onder de makers van schoolboeken en eindexamens. Wie zich een beetje inleest in de literatuur, treft veel luidkeels uitgesproken hoon voor andersdenkenden, en dan vooral voor iedereen die durft beweren dat taal meer is dan een instrument voor zakelijke betogen. Het mooie van een vak als Nederlands is in potentie dat het zo veelzijdig is: het leert studenten kennismaken met allerlei manieren van naar de wereld kijken, van dichterlijk tot streng wetenschappelijk, van met een rood potlood tot met een smartphone. Die stem wordt echter niet gehoord bij de beslissers.
Argumenteren
Illustratief is de reactie van Helge Bonset <hier> – waarschijnlijk de machtigste vakdidacticus van de afgelopen decennia en zo’n beetje de vader van het huidige curriculum Nederlands op de middelbare school – op een recente column van de Nijmeegse taalkundige Peter-Arno Coppen in het Levende Talen Magazine <hier>.
Iedereen met hart voor het Nederlands kent de laatste als een taalprof die iedere willekeurige bijganger weet mee te slepen in een betoog over het meewerkend voorwerp, een didacticus pur sang, een man van wie je altijd wat kan leren, al is het maar hoe je nooit moet opgeven te redeneren en te argumenteren. Het is volkomen terecht dat de redactie van LTM hem vroeg die column te schrijven.
Kommunikatiemiddel
Coppens eerste stukje is zoals we dat van hem kennen: een geestig, welsprekend en genuanceerd pleidooi voor grammaticaonderwijs. Het antwoord daarop van Bonset is helaas even kenmerkend voor de toon van het systeem dat achter het huidige onderwijsprogramma staat: aggressief en verbeten. (Vervolgens doet Coppen een poging om een brug te slaan <hier>, die door Bonset met een ferme knal wordt dichtgeslagen <hier>.)
In dat antwoord verwijt Bonset Coppen, en eenieder die pleit voor grammatica-onderwijs, dat hij een ‘gelovige’ is, omdat hij negeert dat er geen enkel kwantitatief onderzoek is waaruit blijkt dat grammaticaonderwijs nuttig is. Het probleem met dat argument is dat iedereen als het aankomt op het nut van dit of dat onderwijs natuurlijk een ‘gelovige’ is. Hoe zou je bijvoorbeeld kwantitatief moeten aantonen dat het nuttig (of nutteloos) is scholieren de topografie van Nederland of differentiaalrekening bij te brengen?
In zijn tweede stukje zegt Bonset bijvoorbeeld dat hij het belangrijk vindt dat er veel aandacht is voor ‘correct spellen’, omdat zulks ‘van belang is in alle formele schrijfsituaties’. Iemand die dat zegt, spreekt ook alleen maar een geloof uit. Of dat spellen wel of niet van belang is, hangt bijvoorbeeld af van hoe je naar die ‘formele schrijfsituaties’ kijkt, of je bijvoorbeeld denkt dat de gemiddelde scholier veel met ‘formele schrijfsituaties’ te maken heeft. (Het enige voorbeeld dat altijd gegeven wordt is dat van de sollicitatiebrief; maar die kun je ook van te voren door iemand laten corrigeren.) Wat ‘nuttig’ is, wordt bepaald door je waardenpakket en dat is een onbecijferbare grootheid. Over het nut van kennis kun je wel discussiëren, maar eraan rekenen kun je, hoe jammer dat misschien ook is, niet.
Comfortabel
Dat Bonset ervan uitgaat dat alleen dingen ertoe doen die je uit kunt rekenen, is het probleem met het schoolvak Nederlands in een notendop. Ook dat vak is immers in de loop van de afgelopen decennia steeds meer verschraald tot het toetsen van kennis over tekstbegrip van zakelijke teksten, waarbij het voornaamste criteria is of je betrouwbaar verschillen tussen leerlingen kunt meten, niet of die leerlingen ook iets leren dat van waarde is.
Ik wil daarmee natuurlijk niet suggereren dat het allemaal de schuld is van Helge Bonset Hij is alleen al heel lang het boegbeeld van een bepaalde beweging – en schijnt zich heel comfortabel in die positie te voelen. Dus kan hij goed als voorbeeld dienen.
Onvrede
Het is hoe dan ook opmerkelijk dat de aggressieve, streng en eenzijdig empiristische, toon nu al meer dan 45 jaar het onderwijs Nederlands weet te domineren. En het is prettig dat daaraan langzaam maar zeker een einde komt. De onvrede over het dorre taalbeeld dat achter het huidige schoolvak staat, wordt steeds zichtbaarder en is inmiddels vrijwel algemeen. Er komen weer tijden waarin mensen open en vrij met elkaar kunnen discussiëren, en waarin taal meer is dan een verzameling schrijfsituaties.
Ooit zullen de liefde voor het vak, het enthousiasme, het leraarschap, het argument, de schoonheid van de taal het winnen boven de dorheid van het in multiple choice aanwijzen van het verband tussen alinea 5 en alinea 6 – hoe goed ook valt uit te rekenen hoeveel scholieren dat laatste goed hebben.
Lucas Seuren zegt
Het is toch altijd treurig als iemand klaagt dat een andere partij drogredenen gebruikt, maar vervolgens de tegenargumentatie volledig inkadert in een grote ad hominem – oh wacht, dat is Latijn, de kerktaal, ik bedoel natuurlijk een argument op de man.
Bovendien, zoals elke onderzoeker die zich bezighoudt met "taal in gebruik" zal kunnen onderschrijven, is een goede kennis van taal als systeem onontbeerlijk om taal in gebruik te kunnen beschrijven en begrijpen. Als de focus al louter zou moeten liggen op taal in gebruik, dan is het dus nog steeds van belang om goed in te gaan op taal als systeem.
Meneer Van Rooij zegt
Ach, jaren geleden liet ik Helge in discussies al links liggen, nadat ik wat aanvaringen met hem had gehad. Online valt er niet mee te praten 😉
Ik heb trouwens erg genoten van de laatste alinea.