Door Michiel de Vaan
wetering zn. ‘waterloop’
Oudnederlands wetteringa ‘afwatering’ (Utrecht, 1155; woord gebruikt door de inwoners van Polsbroek tussen Utrecht en Gouda), weteringe (Utrecht, 1159). Vroegmiddelnederlands weteringhe ‘afwateringssloot’ (1289, Haastrecht, Utrecht), utweteringhe ‘afwatering’ (1289, Dordrecht); daarnaast met -a-: watheringhe ‘gemeenschappelijke sloot’ (1266, Zuid-Holland), watringhe (1279), wateringhe, waterringhe (1282) ‘wetering; door afwateringssloten omsloten polder’ in West-Vlaanderen. De plaatsnaam Wateringen in Zuid-Holland kent beide varianten: meestal wateringhe (1282), eenmaal weteringhe en weterringhe. In de daarop volgende eeuwen tot minimaal 1600 geldt dat watering(e) in Vlaamse en de meeste Hollandse bronnen voorkomt, terwijl vanaf zuidoostelijk Zuid-Holland naar het oosten toe meestal wetering(e) staat. In de Vroegnieuwnederlandse schrijftaal komen wetering en watering beide voor, bijvoorbeeld ook binnen Amsterdam. In de loop der tijd wordt wetering de ongemarkeerde vorm, althans in het Noord-Nederlands. Koenens woordenboek uit 1905 kent alleen nog wetering, en in 1931 geven de uitgevers van Vondels werken bij diens toch doorzichtige wateringe de verklarende noot “wetering”. Mogelijk is watering(e) onder andere daarom verdrongen omdat het meerdere betekenissen had, ook ‘water geven, drenken’ (zo bijv. in de Statenbijbel), ‘plassen’ en ‘glans, schittering’ van edelstenen (zo nog bij Couperus), terwijl wetering een dergelijke meerduidigheid niet kende.
wateren ww. ‘afwateren’
Vmnl. wateren ‘doen afwateren’ (1277, West-Vlaanderen, Holland, Utrecht), weteren (Arkel, Sint-Michielsgestel), utwateren ‘water lozen’ (West-Vlaanderen, 1279); Nnl. wateren ‘water scheppen, gieten, drenken’ (1562; ook met ee, bijv. de swoeghende paerden weeteren, Hooft, 1624), ‘water lozen, afwateren’ (1525), ‘pissen’ (het eerst in watersteen ‘urinoir’, 1531), ‘in het water leggen’ (1624), enz. Moderne dialecten bevestigen het voorkomen van umlaut in het oosten: Maastricht weteren ‘in het water leggen (om te ontzouten)’, Uden witteren ‘(het vee) te drinken geven; hout in water leggen om hard te worden’, Deventer wèteren‘vloeibaar voedsel geven’, Staphorst weeteren ‘(vee) drinken geven’.
Verwante vormen: Mnd. weteringe ‘afwatering, sloot’, weteren, wateren ‘afwateren’, Mhd. wezzern ‘bewateren, gieten’, Oudfries wet(e)ringe, wētringe, MoWFri. wjittering ‘afwateringssloot’, wetria ‘ontwateren’, ūtwetria ‘uitwateren’, Oudengels wæterung ‘het watergeven’, wæterian ‘water geven’.
We vinden i-umlaut in Utrecht en verder oostelijk, hetgeen met de gebruikelijke geografische verdeling van de productieve, morfologische umlaut overeenkomt. Het zn. wetering is duidelijk afgeleid van het ww. weteren, en kan dus geen aanspraak maken op hoge ouderdom (de Oudengelse vormen zijn onafhankelijk van de continentale). Het ww. zou als WGm. *watarjan- gereconstrueerd kunnen worden, maar waarschijnlijker is dat het om een latere, intern-Nederlands-Nederduitse afleiding bij water gaat.
Laat een reactie achter