Maandag stond in Neder-L een bijdrage van Riny Huijbregts. Getiteld: ‘Recursie en evolutie van taal’. Zo’n stuk ga je meteen lezen, want je voelt dat hier grote thema’s aangesneden gaan worden. De eigenlijke bijdrage van Huijbregts is een reactie op een reactie van Mark Dingemanse op een blogpost van Marc van Oostendorp over een stuk in het tijdschift Trends in Cognitive Science (TICS) van een groep taalkundigen uit Utrecht en het MIT (ingewikkelde stapeling van voorzetselgroepen, maar daar heeft de gemiddelde generatieve taalkundige geen moeite mee, geloof ik). Dat stuk in TICS zelf is een verdediging van het generatieve program, dat uitblinkt door leesbaarheid. Dat is een zeldzame combinatie. Hedendaagse generatieve taalkunde heeft namelijk niet de naam erg leesbaar te zijn. Maar dat stuk in TICS dus wel, en het loont de moeite om dat te lezen. Dat vindt Dingemanse trouwens ook.
Huijbregts vindt de stabiele oordelen over zgn. parasitaire gaten in zinnen als Ik ben er speciaal voor naartoe gereden een doorslaand argument voor een generatieve benadering. In zulke zinnen staat een ‘er’ te weinig, en als die er wél zou staan is de zin minder goed: *Ik ben er er speciaal voor naartoe gereden. (Sterretje betekent: niet goed.) Die observatie is opmerkelijk, maar ik ben er niet zeker van dat je gedwongen bent hieruit af te leiden dat er hiërarchische structuur in het Nederlands zit op de manier die de generatieve taalkunde zich voorstelt.
mark zegt
Interessant. Horror aequi ingezet om de horror vacui van de gebruiksgebaseerde taalkunde te rechtvaardigen. Ik ben benieuwd naar Huijbregts' repliek.
Olaf K. zegt
>>Het bezwaar bij een eenvoudige horror aequi verklaring is onmiddellijk: maar waarom heb je dat niet altijd? Waarom is Herinner je je die match nog? wél goed? In gebruiksgebaseerde benaderingen is daar een grote rol weggelegd voor frequentie.
Daarin ligt voor mij nu precies het bezwaar tegen de gebruiksbenaderingen. Als "er er" niet goed is en "je je" wel, dan is de verklaring dat "je je" veel vaker voorkomt. Maar we willen toch niet tevreden zijn met de verklaring dat "je je" veel vaker voorkomt dan "er er"? Dat is toch helemaal geen verklaring. Dat is dan juist het feit dat je wil begrijpen.
Freek Van de Velde zegt
Die weerstand tegen frequentie begrijp ik niet zo goed. Neem nu de sterke werkwoorden. Daar is herhaaldelijk van aangetoond dat de mate waarin die verzwakken omgekeerd correleert met hun frequentie. Dus: 'vinden' is frequenter dan 'verslinden', en ja hoor: 'vindde' komt minder vaak voor dan 'verslindde'. Taalvormen die je vaak gebruikt zitten goed in je geheugen en zijn robuuster tegen morfologische verandering. Dat is ook de reden waarom casusverschillen nog wel voorkomen in pronomina ('ik' vs. 'mij') maar niet in nomina. Waarom gebruiken we vaker 'vinden' dan 'verslinden' en vaker 'ik' dan 'de eigenaar van de winkel om de hoek'? Daar zijn tal van verklaringen voor: culturele (hoe vaak heb je het over iets) en taalinterne (voor de pronomina, zie bijvoorbeeld Du Bois, J.W. 1987. The discourse basis of ergativity. Language 63(4): 805-855. Eén van de meest overtuigende verklaringen die ik maar ken voor argumentsrealisatieregelmatigheden).
Olaf K. zegt
Mijn opmerking was meer een kritiek op gebruiksbenaderingen in het algemeen maar ik zie nu (de morning after!) waar je in dit specifieke geval heen wilt. Sprekers hebben een haplologieregel en passen die automatisch toe tenzij de structuur die leidt tot het patroon dat je zou willen haplologeren uitkomt boven een bepaalde drempel. En het ER ER patroon zit onder die drempel. Fair enough, falsifieerbare claim. Ik herinner me vaag dat er een structurele voorwaarde zat aan haplologeren, maar Ik kan die referentie niet zo oplepelen.
Olaf K. zegt
Ik zal het stuk van Everaert en consorten ook eens lezen. Ik neem aan dat ze niet heel diep op die parasitaire gaten ingaan. Mocht het nou zo zijn dat de ER ER en de ER ER ER constructies structurele eigenschappen delen met andere parasitaire-gat-constructies (waarin bijv. het faciliterende gat gecreëerd wordt door vraagwoordverplaatsing), dan lijkt me de haplologische benadering niet diep genoeg. Maar ik weet dus niet of dat zo is. Geen expert op dit gebied.
Freek Van de Velde zegt
"Niet diep genoeg". Kan ik me voorstellen. Om het met Jarvis Cocker te zeggen: I never said I was deep. Maar als er andere factoren dan pure token-frequentie een rol spelen, wat erg plausibel is, dan zou ik ook geneigd zijn die te zoeken in domein-algemene vaardigheden zoals analogisering en frequentie-effecten op type-niveau etc.
Marc van Oostendorp zegt
In het stuk van Everaert et al. wordt de syntactische analyse van deze constructie nauwelijks uitgewerkt. In mijn oorspronkelijke blog wijs ik op het een verschil tussen:
– Ik ben er speciaal voor naartoe gereden.
en
– Ik ben speciaal ervoor naartoe gereden.
Waarbij de eerste mij beter lijkt dan de tweede. Ik heb geen idee hoe je dat zou willen verklaren zonder er structuur bij te betrekken, al geef ik toe dat ik ook de structurele analyse niet zo in detail zou kunnen geven.
Overigens is de status van deze constructie als parasitair gat in de literatuur betwist, onder andere in het proefschrift van Hans Bennis. Bennis is dan weer met Hoekstra juist de auteur van de enige onbetwiste parasitaire gatconstructies in het Nederlands:
– Welke boeken heb je zonder te lezen in de kast gezet?
Belangrijk bij die constructie is dat het gat in de beknopte bijzin alleen kan bestaan bij gratie van het gat in de hoofdzin, je kunt met andere woorden niet zeggen:
– Welke boeken heb je zonder te lezen een tijdschrift gekocht?
Haplologie speelt hier geen rol, en dit lijkt me dan ook de echte kluif voor het soort benaderin dat Freek voorstaat.
Olaf K. zegt
Zoals gezegd, ik weet weinig van parasitaire gaten, dus probeer ook even de relevante feiten boven tafel te krijgen.
*Ik ben speciaal ervoor naartoe gereden.
Die is slecht omdat ER naar oude informatie verwijst en dus zo links mogelijk in het middenveld wil staan (net als objectpronomina). Om dat uit te drukken moet je verwijzen naar "structuur" idd maar dit lijkt me een onafhankelijke issue.
*Welke boeken heb je zonder te lezen een tijdschrift gekocht?
Deze is ook om thematische redenen fout (er staat een argument teveel in de zin). Zoals ik het begrijp is de ongrammaticaliteit van de volgende zin relevanter.
*Ik heb zonder naar te vragen op zijn steun gerekend.
(Ik gebruik VRAGEN NAAR omdat dit werkwoord minder optioneel transitief is dan LEZEN, dus dat is wat veiliger.) En merk op dat niet uitmaakt dat we een gat hebben voor een mogelijk antecedent want de ongrammaticaliteit blijft bestaat als we [zonder naar te vragen] achter [op zijn steun] zetten:
*Ik heb op zijn steun gerekend zonder naar te vragen.
Deze zinnen worden grammaticaal door een gat te creeren, en dat kan zowel door vraagwoordverplaatsing als door R-pronominalisatie:
Waar heb je zonder naar te vragen op gerekend?
Ik heb er zonder naar te vragen op gerekend.
Het aantrekkelijke van de parasitaire-gaten-anayse is dus dat ze kan generaliseren over deze laatste twee zinnen. De haplologiebenadering beschrijft beide feiten niet. Want in de eerste zin valt niets te haplologeren, en in de tweede zin staan de twee ER's niet adjacent (Ik heb Er zonder ER naar te vragen op gerekend), En dat lijkt me toch wel een voorwaarde.
Marc van Oostendorp zegt
Ah, iets over de eerste twee zinnen nog.
* Ik ben speciaal ervoor naartoe gereden.
Dit kan niet alleen over 'oude informatie' gaan, omdat je wel kunt zeggen:
* Ik ben speciaal ervoor naar de Provence gereden.
Althans die zin is minder slecht dan de oorspronkelijke (althans dat vind ik, je moet dit waarschijnlijk wat beter testen.)
*Welke boeken heb je zonder te lezen een tijdschrift gekocht?
Jouw thematische verklaring gaat alleen op als je welke boeken construeert als iets dat een thetarol uit de hoofdzin krijgt, maar dat is niet zo. De gewenste interpretatie is:
* Voor welke boeken geldt dat jij zonder die boeken te lezen een tijdschrift hebt gekocht.
De reden waarom die zin dus fout is, is dat de beknopte bijzin een eiland is. De aardigheid van parasitairegatconstructies is dat dit eilandeffect wordt opgeheven als er in de hoofdzin een parallel gat zit.
Olaf K. zegt
>>Jouw thematische verklaring gaat alleen op als je welke boeken construeert als iets dat een thetarol uit de hoofdzin krijgt, maar dat is niet zo.
Ah! Zo bedoelde je hem…
Freek Van de Velde zegt
Ik kan natuurlijk zo 1-2-3 geen kant en klare analyse bieden voor alle constructies. Bij de er…voor vs. ervoor puzzel lijkt het me logisch dat de eerste versie beter is. Daar kan 'er' zijn dubbele rol gemakkelijker opnemen omdat het minder herkenbaar is als een instantie van 'ervoor'. We weten dat ook elders heranalyse gemakkelijker optreedt naarmate de bronconstructie zich overtuigender vermomt (ik ben bereid op eenvoudig verzoek wetenschappelijk literatuur aan te voeren ter ondersteuning van dat idee). Voor de zin 'Welke boeken heb je zonder te lezen in de kast gezet' zou mijn intuïtie zijn het te gaan zoeken in analogie met een intransitieve constructie 'Welke boeken heb je zonder na te denken in de kast gezet?'. Maar hier moet ook de gebruiksgebaseerde taalkundige even voor gaan zitten natuurlijk.
Marc van Oostendorp zegt
Over de 'echte' pg-constructie: zie hieronder wat ik aan Olaf schrijf. Een beter voorbeeld dan ik daar noem is nog:
Welke boeken heb je zonder in te kijken in de kast gezet.
Omdat inkijken nog duidelijker verplicht transitief is. De relaties die de zin goed maken zijn daardoor heel weinig lokaal.
In de jaren 80 was er als ik het goed zie vrij brede consensus onder syntactici van allerlei scholen dat dit soort constructies tot de canon behoort: een beetje syntactische theorie had hier een analyse voor. Inmiddels is dat kennelijk niet meer zo, leid ik af uit jouw en Olafs reacties. Voor gebruiksgebaseerde taalkundigen gold daarbij als argument dat de constructie kunstmatig zou zijn en niet echt wordt gebruikt, maar Gosse Bouma heeft laten zien dat dit niet klopt (althans voor de R-constructie, naar echte pg is het lastig zoeken.)
Taalprof zegt
Ik denk ook dat je er met een frequentie-analyse of een informatiestructuuranalyse alleen niet komt. Die parasitaire gaten vallen ook in een groter patroon van "cross-over-verschijnselen," waarbij verplaatsing (of anaforische relatie) een effect heeft op een positie waaroverheen dat gebeurd is.
Taalprof zegt
Of, nog sterker transitief: 'Welke boeken heb je zonder kapot te scheuren terug in de kast gezet?' (de bepaling van gesteldheid maakt het object verplicht)
Freek Van de Velde zegt
Een analogiegedreven blend van een transitieve constructie ('Welke boeken heb je zonder kapot te scheuren in de kast gezet') en een intransitieve ('Welke boeken heb je zonder na te denken in de kast gezet') vind je ook elders. Van Hendrik De Smet heb ik volgend voorbeeld uit het Engels:
– Constructie 1: need + V-ing met passieve betekenis ('These plastic discs need replacing')
– Constructie 2: need + NP + V-ing met actieve betekenis ('I don't need you telling me how to behave')
– Constructie 3 (blend van 1 en 2): need + NP + V-ing met passieve betekenis ('Permanently tinted or lightened hair will need the roots retouching regularly').
De chronologie ondersteunt het idee dat 3 uit 1+2 komt. Je kunt daaruit opmaken dat taalgebruikers gemakkelijk hybride constructies vormen.
In een themanummer en een special issue in Studies in Languages noemen we dat 'Multiple Source Constructions', en laten we zien dat het fenomeen heel frequent is in taal.
Ik ontken niet dat taal structuur heeft, en ben bereid te overwegen dat die hiërarchisch van aard is, maar de complexe analyses van parasitaire gaten lijken me tamelijk onwaarschijnlijk. Excuses als dat als beeldenstormerij overkomt, gericht tegen de taalkundige canon.
Wat de generalisaties betreft die Olaf als een argument ziet voor de superioriteit van de generatieve analyses. De haplologie/analogie-verklaring maakt ook generalisaties: er is een voordehandliggend verband met al die andere vormen van haplologie die ik in het stukje aanhaal.
Olaf K. zegt
Maar haplologie als analyse van ER ER constructies is van tafel. Tenzij je kunt laten zien dat haplologie ook optreedt bij identieke vormen die niet adjacent zijn.
En de analogie-verklaring verklaart niet waarom er een gat-creerende constructie voor nodig is. De [zonder te V-intransitief] adjuncten komen ook voor in niet-vraag-zinnen en niet ER-zinnen. Dus waarom leidt…
Ik heb zonder na te denken een boek gekocht
…niet via analogiewerking tot
*Ik heb zonder in te kijken een boek gekocht
Freek Van de Velde zegt
Olaf, jij veegt de haplologie wel erg snel van tafel vind ik. Haplologie kómt immers ook voor bij niet-adjecente vormen. In het stukje haal ik te korte infinitief na 'staan' aan: "te staan (*te) kijken"
En jij plaats koudweg een sterretje bij 'Ik heb zonder in te kijken een boek gekocht', maar ik ben niet zo zeker van de ongrammaticaliteit van dit soort zinnen. Ze lijken me niet zo erg te verschillen van gevallen die je gemakkelijk kunt oogsten uit reëel taalgebruik:
– "Hij propt het zonder naar te kijken in zijn zakken"
– "en dan kan ik weer een hoop kilometers tegen aan zonder naar te kijken."
etc.
Olaf K. zegt
>>Olaf, jij veegt de haplologie wel erg snel van tafel vind ik.
Nou, dan doe ik er iets langer over 🙂 Neem jouw "staan te kijken" zin:
(2) om met open mond te staan kijken (vs. minder goed: om met open mond te staan te kijken)
Je kunt in het Nederlands zeggen "Ik heb staan kijken". Je hebt daar geen "te" voor "kijken", maar je hebt ook geen "te" in de zin die haplologie kan triggeren. Dus mij is niet duidelijk dat je voor zin (2) überhaupt moet refereren naar haplologie.
"Hij propt het zonder naar te kijken in zijn zakken"
Deze zin lijkt inderdaad erg op 'Ik heb zonder in te kijken een boek gekocht', maar er is 1 cruciaal verschil: "het" in jouw zin is naar links gescrambled, over het adverbium [zonder naar te kijken] en dat is in standaard generatieve analyses verplaatsing. Het is niet voor niets dat ik in mijn voorbeelden steeds een indefiniet object gebruikt heb: die scramblen/verplaatsen niet, en faciliteren dus geen parasitair gat. Gebruik je een gescrambled definiet object, dan worden mijn zinnen een stuk beter, precies zoals je verwacht:
Ik heb het boek zonder in te kijken gekocht.
Die kilometers-zin vind ik gewoon heel raar. Ik begrijp hem gewoon niet. Waar wordt naar gekeken? Naar die kilometers?
Freek Van de Velde zegt
Dat staan in de IPP-constructie die je aanhaalt ("Hij heeft staan kijken") ook geen 'te' heeft is geen bezwaar voor de usage-based benadering. Zie mijn lezing op de Dag van de Nederlandse Zinsbouw (https://lirias.kuleuven.be/handle/123456789/515787). Ik verwijs daarin o.a. naar inzichten van Duinhoven en Van Pottelberge. De reden voor de korte infinitief is daar analogie.
Wat de zinnen met 'zonder te ww' betreft, nog eentje met indefiniet object. Ook echt geattesteerd:
"Ik heb daar zonder naar te kijken een mening over, mag dat ook?"
Olaf K. zegt
>>Dat staan in de IPP-constructie die je aanhaalt ("Hij heeft staan kijken") ook geen 'te' heeft is geen bezwaar voor de usage-based benadering.
Maar als de korte infinitief ontstaat door analogie (met modale constructies, neem ik aan?), hoe helpt dat dan om de haplologie-analyse van "om met open mond te staan (te) kijken", en de evidentie voor niet-adjacente haplologie, overeind te houden? De analogie-verklaring voor het niet aanwezig zijn van "te" maakt de haplologie-verklaring dan toch overbodig? Of begrijp ik je niet?
>>"Ik heb daar zonder naar te kijken een mening over, mag dat ook?".
En "daar" is over [zonder naar te kijken] gescrambled, daarmee het parasitaire gat faciliterend. Mooi voorbeeld voor de generatieve analyse dus.
Taalprof zegt
Het probleem dat ik vaak heb met 'analogie' als verklaringsgrond is dat ik het moeilijk vind om daartegen te argumenteren (datzelfde heb ik vaak met 'contaminatie'). Twee taalvormen lijken op elkaar en je hebt analogie. In hoeverre is dat een falsifieerbare uitspraak? Waarom heb je hier wel analogie en in andere gevallen niet?
Misschien chargeer ik het, maar ik krijg het vermoeden dat analogie een heel complex verschijnsel is, en daardoor minder interessant als verklaring. Naar mijn idee zou 'analogie' de laatste verklaringsgrond moeten zijn, als al het andere faalt.
Freek Van de Velde zegt
Ik bedoel dat de haplologie van 'te' bij 'te staan kijken' niet per se dezelfde motivatie moet hebben als de ontbrekende 'te' bij de IPP. Wel kan de haplologe 'te' versterkt worden door het ontbreken van 'te' in IPP, maar diachroon gezien heeft het er alle schijn van dat haploloog 'te' ouder dan de korte infinitief bij IPP. Dezelfde haplologie kom je trouwens tegen in het Engels: 'start to work' vs. 'to start to work'. Dat laatste blijkt het onderspit te moeten delven tegen 'to start working'. In een taal, Engels dus, die geen IPP heeft. De impact van analogiën allerhande (met andere haplologe constructies én met IPP die zelf zijn korte infinitief elders betrekt) is in de gebruiksgebaseerde benaderingen niet de uitzondering, maar de regel. En je kunt de impact van die analogiën ook gaan meten. Dat is wat Dirk Pijpops en ik gedaan hebben in dat doorgelinkt artikel.
Je observatie over die indefinieten klopt wel, denk ik. Het is in ieder geval niet makkelijk een voorbeeld te vinden van constructies als "Hij heeft zonder in te kijken een boek gekocht", en ik vind ze ook heel slecht, maar dat is natuurlijk geen goed argument, want er is heel veel dat ik niet goed vind. Een zin als: 'waar heb je zonder in te lezen een boek over gekocht' is voor mijzelf ook apart ongrammaticaal. Ik deel je intuïtie dat hier informatiestructuurbeperkingen op zitten. Bij dat stukje "zonder in te kijken" vraagt de toegesprokene zich af: zonder waarin te kijken? Dat is voor mij een semantische of pragmatische beperking. De gebruiksgebaseerde taalkunde beweert ook helemaal niet dat analogie blind werkt. Uiteraard niet waar er semantische of pragmatische frictie ontstaat. Misschien is dat uiteindelijk ook wat jij bedoelt met die parasitaire gaten.
Freek Van de Velde zegt
(Sorry voor de tikfouten 'ouder dan' > 'ouder is dan', 'apart' > 'apert' etc. Het wordt al wat later, en ik ben geen groot eindredacteur)
Olaf K. zegt
Ik heb niets tegen analogie als mechanisme dat betrokken is (geweest) bij de vorm die een grammatica op een bepaald moment heeft. Daar zijn veel, en heel overtuigende, voorbeelden van te bedenken. Alleen zie ik er voor het onderhavige geval geen brood in. Zelfs al zou analogie betrokken zijn bij het ontstaan van parasitaire gaten, dan is de vraag in hoeverre we de synchrone eigenschappen van die parasitaire gaten begrijpen. Niet, lijkt me. Zoals hierboven al opgemerkt, blijft het onduidelijk waarom het bestaan van een gat een voorwaarde is voor analogie om effect te hebben (dus waarom ontstaat "Ik heb zonder in te kijken een boek gekocht" niet)? En het blijft onduidelijk waarom parasitaire gaten het echte gat moeten c-commanderen (zoals in het paper van Huybregts wordt getoond – eindelijk gelezen).
Ik zit nog met twee vragen. Eentje is voor Freek. Stel dat de generatieve generalisatie de meest juiste is (daar wil je misschien niet aan, maar stel). Wat is dan precies het probleem voor jou? Vind je die generalisatie al te ingewikkeld? Of vind je de verklaring voor die generalisatie te ingewikkeld? Dan komen we op mijn tweede vraag: stel dat de generatieve generalisatie juist is, wat is dan de verklaring voor die generalisatie? Om eerlijk te zijn ken ik die verhalen niet. En zijn die verhalen allemaal structureel-formeel-generatief? Of is ook een functioneel verhaal te bedenken?
Olaf K. zegt
(Nuancering: De eis lijkt te zijn dat het parasitaire gat moet zitten in een constituent dat hierarchisch hoger zit dan het (constituent met het) echte gat. C-commanderen is te strikt.)