Je hoort als kind je ouders praten, je hoort ze allerlei klanken maken, en dan is het je taak om uit te zoeken wat er wel of niet toe doet – welk van al die duizenden subtiele verschilletjes belangrijk zijn in je taal en welke niet.
De k in kier is bijvoorbeeld licht anders dan die in koer. Je bent je daar misschien niet van bewust, maar dat is omdat het verschil onbelangrijk is voor het Nederlands. (Je kunt het wel navoelen: in kier plaats je je tong meer vooraan in je mond dan wanneer je koer zegt.) Het verschil komt door het verschil tussen de ie en de oe: de k is altijd meer naar voren voor een ie (kiek, quiche) dan voor een oe (koek, coupe, koets). Dat betekent dat we in het Nederlands niet twee woorden van elkaar onderscheiden doordat de een een kier-k heeft en de andere een koer-k.
Chinese baby’s
Anders ligt dat bij de d en de t: doen en toen, dof en tof en das en tas verschillen van elkaar in alleen dat ene subtiele onderscheid. Daar moet je dus beter op letten. En kinderen moeten dat ook leren.
Hoe doen ze dat? Daarover weten we nu weer wat meer nu Suzanne van der Feest en Paula Fikkert er een groot artikel over hebben geplaatst in het nieuwe nummer van het prestigieuze tijdschrift Phonology.
We wisten al dat kinderen als ze heel jong zijn al heel veel onderscheidingen kunnen horen – meer zelfs dan ze in hun moedertaal nodig hebben. Het leren van je moedertaal is voor een belangrijk deel het afleren van luisteren naar bepaalde klinken. Chinese baby’s horen wel een verschil tussen r en l, maar volwassenen niet meer.
Categorieën
Je leert dus wat ertoe doet, en bovendien leer je wat ertoe doet in categorieën onderscheiden. Het verschil tussen d en t is bijvoorbeeld eigenlijk een verschil in punten op een schaal. Voor beide klanken maak je dezelfde twee bewegingen – je zet het puntje van je tong ergens achter tegen en houdt de lucht even tegen, waarna je loslaat, en je laat je stembanden trillen – het verschil zit in hoe je die twee dingen op elkaar afstemt. Voor een Nederlandse d laat je eerst je stembanden trillen en maak je daarna de explosie, bij een t komen ze min of meer tegelijkertijd.
Hoeveel milliseconden er zitten tussen explosie en tril, dat is natuurlijk een doorlopende schaal. Zo hoor je het echter niet, noch hoor je eigenlijk ooit een klank die ‘halverwege’ tussen d of een t zit: een luisteraar hoort tot een bepaald aantal milliseconden een d en daarna een t. Ieder punt van de schaal wordt dus in een van de twee categorieën gestopt.
24 maanden
Het artikel van Van der Feest en Fikkert gaat over dat leren categoriseren. Ze hebben daarvoor twee groepen Nederlandse kinderen onderzocht: een groep van 20 maanden oud en een groep van 24 maanden oud. Dat is de leeftijd dat kinderen beginnen hun woordenschat op te bouwen. Voor iedere klank in ieder woord moeten ze dan bepalen welke klankeigenschappen ertoe doen en welke niet.
Kinderen van 20 maanden blijken dat nog niet in de gaten te hebben voor het verschil tussen d en t, maar kinderen van 24 maanden over het algemeen wel.
Das, das, das, tas
Van der Feest en Fikkert stelden dat vast in een aantal vernuftige experimenten. De basis was dit: een baby zat op schoot bij moeder – die een hoofdtelefoon had op zodat zij niets hoorde en haar kind dus niet bewust of onbewust kon beïnvloeden – te luisteren naar een stem die voortdurend das, das, das zei, terwijl ze ondertussen naar een plaatje keek. Op een bepaald moment raakt zo’n kind verveeld en kijkt weg. Als dat gebeurde, lieten de onderzoekers iets anders horen. Bas bijvoorbeeld, of tas.
Bij bas kijken kinderen dan over het algemeen opeens weer op, het verschil tussen b en d is kennelijk ook voor kleine kinderen al duidelijk genoeg. Maar de jongsten reageerden niet op tas. Ze hoorden het verschil waarschijnlijk wel, maar dachten dat dit er mogelijk niet toe deed.
Ons geheugen
Het is nog iets bizarder, want er was een asymmetrie in het gedrag van de grotere kinderen. Het effect was namelijk sterker bij das, das, das, tas dan bij tas, tas, tas, das. Er zit dus een asymmetrie tussen die twee klanken, die Van der Feest en Fikkert verklaren met een interessante theorie: een d is méér dan een t. Het soort coördinatie tussen tong en stembanden dat nodig is voor de t is de ‘gewone’, natuurlijke en eenvoudige gang van zaken (kinderen leren hem ook eerder zeggen, en alle talen hebben een t-klank, terwijl niet alle talen een d hebben); voor de d moet je dus iets bijzonders onthouden.
Wanneer je nu das, das, das, tas hoort, verwacht je het woord met die bijzonderheid, die dan ineens niet meer komt. Omgekeerd: wanneer je tas, tas, tas hebt gehoord, verwacht je alleen een explosie met de tong; dat er dan iets vreemds gebeurt met de coördinatie beschouw je als 24-maandige als een bijzaak.
In ander onderzoek is overigens vastgesteld dat d en t ook voor volwassenen op soortgelijke wijzen asymmetrisch zijn. Maar dat begint dus al op jonge leeftijd – een extra aanwijzing voor hoor taalklanken in ons geheugen zijn opgeslagen.
Laat een reactie achter