Door Marc van Oostendorp
Hoe het Nederlands langer dan zo’n honderd jaar geleden geklonken heeft, kunnen we alleen maar construeren. Bij gebrek aan geluidsopnamen moeten we het doen met de schaarse keren dat iemand de moeite heeft genomen precies te noteren hoe het voelde om, pakweg, een /r/ uit te spreken – en met gedichten.
In alle tijden hebben dichters aandacht besteed aan de klank van hun gedichten. Door daar precieze aandacht aan te besteden, kunnen we wel het een en ander leren over hoe een en ander geklonken moet hebben. Uit het feit dat Hooft en zijn tijdgenoten beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen begonnen af te wisselen, weten we dat zij de klemtoon op ongeveer dezelfde plaats in ieder woord hebben moeten gelegd als wij nog steeds doen: lees een gedicht met moderne klemtonen en het klinkt nog steeds goed. (Deze opmerking kan bovendien een onderzoeker in de 25e eeuw verder helpen, wanneer hij haar vindt in de digitale archieven van de KB: ja, onderzoeker, aan het begin van de 21e eeuw hadden wij dezelfde klemtoon als P.C. Hooft. Tof trouwens, dat je je richt op deze dode taal.)
Maar ook het rijm kan informatief zijn, bijvoorbeeld in dit bekende sonnet van Hooft:
Er bestaat ook deze andere spelling van:
Vonckende God, of Geest van Godes naeste neven;
Die hart aen hart met vuijr gesuivert innelijft,
Waerin vw gouden grif gloejende wetten schrijft,
Daer niemands wil af schrickt, of tegens denckt te streven;
Ontternt mijn borst, en bidt de voester van mijn leven,
Die met een soete windt mijn tedre sinnen drijft,
Soo lang tot op mijn hart haer ooghe stilstaen blijft,
Aenschouwen wat daer in is van vw handt geschreven:
Daer salse lesen mijn eeuwighe slavernij,
En d’ eindeloose macht van d’ opperheerschappij
Die haer verheven deuchdt heeft op mijn Siel bevochten;
Waer voor haer mijn gemoedt nedrighe jonst betóónt,
En haer gesegent haijr met groene cranssen cróónt
Van eerlijck laurenlof en soete mijrth gevlochten.
In dit gedicht rijmen innelijft, schrijft, drijft en blijft, net als slavernij en opperheerschappij. Voor zover ik heb kunnen nagaan rijmt bij Hooft slavernij nooit op pakweg ei. Dat kan twee dingen betekenen: misschien lette hij behalve op de klank ook op de spelling (zoals drs. P scheen te hebben gedaan, die naar verluidt vondt dat rauw niet mocht rijmen op louw). Waarschijnlijker is echter dat voor Hooft ij en ei verschillend klonken. Hoe precies, dat kunnen we dan weer niet achterhalen. Ik denk niet dat ij nog klonk als ie (zoals in sommige Nederlandse dialecten, waarin ze nog steeds tied zeggen), want ik vindt bij Hooft ook nergens een plaats waar slavernij rijmt op, zeg, zie.
Interessant is dan natuurlijk dat in de bovenste spelling innelijft en slaverny een verschillend symbook gebruiken. Zoals het trouwens ook interessant is dat in de onderste spelling betóónt en cróónt accenten hebben, die in de onderste gedichten ontbreken. Ach, was ik maar een student, dan kon ik lekker alle rijmwoorden van P.C. Hooft bij elkaar zetten om te zien wat er allemaal aan de hand was.
In dit sonnet zit bovendien een andere rijmvorm die al even informatief kan zijn: alliteratie. Geest van Godes…; gouden grif gloejende…; borst, en bidt; cranssen croont: dat zijn teveel voorbeelden om toeval te zijn. Dat werpt op zijn beurt mogelijk weer licht op een ander intrigerend aspect van Hoofts spelling: het gebruik van gh in bijvoorbeeld gheest. Het feit dat dat woord lijkt te allitereren suggereert dat die gh niet echt anders klonk dan de g. Het feit dat er een alternatieve spelling bestaat, als Geest, geeft dat natuurlijk ook al aan.
Erik de Smedt zegt
'misschien lette hij behalve op de klank ook op de uitspraak (zoals drs. P scheen te hebben gedaan, die naar verluidt vond dat rauw niet mocht rijmen op louw)'
Moet 'klank' hier niet 'spelling' zijn? Het verschil in uitspraak tussen 'rauw' en 'louw' ontgaat me. Een puristische opvatting van drs. P. overigens. Bij het vertalen van poëzie vind ik het net gelukkiger (want minder saai, minder voorspelbaar) dat de schrijfwijze van rijmwoorden verschilt.
Jaap van den Born zegt
Regelmatig haalde hij moedeloos de schouders op over dit verhaal: in een interview heeft Drs. P ooit gezegd dat hij op zijn oude dag de uitdaging groter wilde maken door au niet meer op ou te laten rijmen. Het verschil is duidelijk, lijkt me en zijn redenen waren dan ook puur esthetisch: hij vond het niet mooi en wilde dat het ook voor het oog rijmde en gebruikte hiervoor abusievelijk in dat interview de term 'oogrijm'.
Zodat nu regelmatig verwarring over die term ontstaat ( Oogrijm is: 'Waarom dankt Bea u?'/ 'Ze kreeg een mooi cadeau'), zo groot is zijn invloed wel.
Dat het van hem niet zou mogen is dan ook een sprookje: hij zei er nadrukkelijk bij dat het puur voor zichzelf was en hij dit niemand na zou dragen die het niet deed. Niemand deed het ook en hij heeft geen reprimandes rondgestuurd, noch vriendschappen verbroken om deze reden. Dat het verhaal rond blijft zingen komt natuurlijk omdat lezen lastig is: ook nu zien we hoe 'scheen'en 'verluidt' in de tekst bij de eerste reactie al verandert in 'puristische opvatting'.
Maar het kan natuurlijk best dat Hooft dezelfde opvatting koesterde, zoals geopperd, wat aantoont hoe lastig het is om hieruit ferme conclusies te trekken en terecht het woord 'waarschijnlijk' wordt gebruikt.
Wouter Steenbeek zegt
Waarom meent u dat de 'lange' ij bij Hooft nog steeds een /i/ was? Ik ben geen taalkundige (kan ik niet vaak genoeg benadrukken), maar er zijn genoeg aanwijzingen dat de verandering ook in Holland in de zeventiende eeuw al op til was. Wel ga ik ervan uit dat de ij en de ei verschillende tweeklanken waren, de laatste meer een 'ai', zoals nu nog in conservatieve dialecten.
Een interessante theorie gaat ervan uit dat eind zeventiende eeuw het verschil in Amsterdam begon te verdwijnen, door de vele niet-Hollanders (en zelf niet-Nederlanders) die dat subtiele verschil (en als de twee ee- en oo-klanken) niet konden maken. (Deze fusie zou zich de volgende >100 jaar doorzetten; nog begin negentiende eeuw vond Bilderdijk het 'een werkelijk beneden het beestachtige domheid'.)
In dat geval moet rond 1680 de ij al algemeen een tweeklank zijn geweest, en dat is weer niet te verklaren als dat proces niet 50 jaar eerder al onderweg was. Misschien is de verandering van onderop gegaan en behield Hooft de 'nette' archaïsche uitspraak. Maar het kan net zo goed van bovenaf zijn gegaan: misschien nam de hogere klasse deze klank over uit het Brabants, waar de ij al veel langer een tweeklank was.
Kortom: ik zou uw vermoeden graag met iets meer details onderbouwd zien. 🙂