Door Ton Harmsen
Dat je negen jaar later de opvolger van P.C. Hooft zal zijn als drost van Muiden, kan in 1657 niemand voorspellen. Maar voorspellen dat een burgemeesterszoon uit een van de rijkste families van Amsterdam, die als leerling van een privégymnasium in de schouwburg de hoofdrol speelt in een Latijns toneelstuk – voorspellen dat die jongen een flitsende carrière tegemoet gaat, is niet zo moeilijk. Vondel riskeert dus niets als hij schrijft:
. O Vlooswyck, die van Bloemwijck naer ’t Latijn
. Uw’ naem ontleent, hoe hebt ghy, in den schijn
. Van Filedoon, ons met Latijnsche vaerzen
. Gesticht, daar ’t volck in d’overoude laerzen
. U heene en weêr zagh treên op ’t hoogh tooneel!
Dit is het begin van een lofdicht op Nicolaes van Vlooswyck, en daarmee op de uitvoering van de Philedonius (1657) van Franciscus van den Enden, die een Latijnse school bestierde op het Singel in Amsterdam. In welk pand precies is niet zeker; in ieder geval was het niet ver van Singel 267, iets voorbij (voor de ov-reizigers die van het Centraal Station af redeneren) de huidige UB. Die school werd niet alleen door kinderen van lichtelijk katholieke burgemeesters bezocht, maar ook door de latere dichters Joannes Antonides van der Goes en Pieter Rixtel. De meest opvallende leerling moet wel de inmiddels 25-jarige Baruch (voor Van den Enden Benedictus) de Spinoza zijn geweest, die Latijn nodig had voor zijn filosofische carrière.
Van den Enden is van huis uit een Vlaamse jezuïet, die vanwege zijn omstreden ideeën uit de orde is gegooid (nauwelijks minder dramatisch dan de banvloek van Spinoza). Ook in Amsterdam geldt hij in sommige kringen als een gevaarlijke vrijdenker. Over zijn eventuele invloed op Spinoza is, zonder eenduidig resultaat, druk gespeculeerd. De Philedonius is daarbij misschien niet het belangrijkste argument, te verwaarlozen is het zeker niet. Het toneelstuk gaat over een overdreven levenslustige jongeman (zijn naam die uit philos en hedone bestaat zegt het al), die zich gedraagt als god op aarde en de raad van een stoet wijze mannen in de wind slaat. Tot zover lijkt het allemaal heel traditioneel – je zou zeggen een uitloper van de rederijkers met hun verloren zoons, want je kan voorzien dat hij tot inzicht gaat komen. Maar dit inzicht komt wel op een bijzondere manier tot stand: in een droom in de voorlaatste scène krijgt Philedonius vier prinsen te zien die een lijk uitdragen terwijl zij spreken over de vergankelijkheid van het bestaan en de waardeloosheid van aardse goederen. Vervolgens komt de geest van de dode op het toneel, die een flinke discussie begint met het opgebaarde lichaam. Kijk, daar hebben we wat aan. De verhouding tussen lichaam en geest is in de filosofie van Spinoza een fundamenteel onderwerp. Hoe het hersenspinsel van Van den Enden zich verhoudt tot de systematische filosofie van Spinoza, dat is nog voer voor vakfilosofen. Maar in ieder geval is het deze passage waarin het verband tussen leraar en leerling te vinden moet zijn, ook al zal niet duidelijk worden of de schoolmeester de filosoof heeft beïnvloed, of andersom.
Het toneelspel van Van den Enden is in 1657 gedrukt; ik ken twee exemplaren, een in de Bibliothèque Nationale en een in de UB-Amsterdam (Ceneton025890). Het laatstgenoemde exemplaar wordt vermist, dus we mogen blij zijn dat het andere in Parijs te raadplegen is; en, nog comfortabeler, Marc Bedjaï heeft een editie gemaakt met facsimile van het origineel en vertaling in het Frans. Omero Proietti vertaalde de tekst in het Italiaans. De uitgaven van Bedjaï en Proietti geven een schat aan informatie over het taalgebruik van Van den Enden; zij herkennen een groot aantal klassieke citaten in zijn toneelstuk, geheel in de lijn van het jezuïtisch schooltoneel dat de jongens met de Latijnse literatuur vertrouwd maakte. Zes of zeven keer mocht Van den Enden zijn leerlingen laten optreden in de Amsterdamse Schouwburg; behalve de Philedonius speelden zij de Andria van Terentius en zij droegen teksten van Vergilius voor. Dit didactische programma is aantoonbaar effectief geweest: Spinoza doorspekt zijn Latijn met bovengemiddeld veel citaten uit de toneelstukken die hij op school gelezen heeft. Fokke Akkerman laat in zijn studie Spinoza’s tekort aan woorden van 1977 zien dat Spinoza Terentius meer dan honderd keer citeert.
Dat het Amsterdamse exemplaar zoekgeraakt is, is vervelend; maar het wordt nog erger, omdat er twee andere teksten bij gebonden zijn: het handschrift van de hoofdrolspeler Nicolaes van Vlooswijk met de letterlijke vertaling in het Nederlands; en een gedrukt programma-affiche met de korte inhoud van alle 21 tonelen. Een toneelaffiche met synopsis dus – waarvan er in Ceneton bijna tweeduizend uit de Zuidelijke Nederlanden beschreven zijn, terwijl je die uit Holland op de vingers van één hand kan tellen. Als zeldzaam geval van deze jezuïtische praktijk in Amsterdam hebben we hier een uniek document van grote cultuurhistorische waarde. Het is dus een ramp dat dit handschrift en dit programma verloren zijn gegaan. Gelukkig is daarmee op het nippertje niet de hele tekst verdwenen: de Van den Enden-specialist Frank Mertens heeft er voor zijn editie op het internet foto’s van gemaakt, die hij aan Ceneton ter beschikking heeft gesteld, zodat de tekst met afbeeldingen nu voor iedereen te lezen is. Maar de foto’s zijn uit de hand gemaakt voor privégebruik, en niet altijd haarscherp. De vele woorden die in de kneep van de pagina zijn verdwenen (en dus met het bewegend mensenoog wel te zien zijn maar niet met de camera) moeten we nu dus raden. Even in handen nemen om te kijken of er wat op de achterkant staat (je bent filoloog of je bent het niet) is er niet meer bij.
De vertaling in het vermiste convoluut is in handschrift, ondertekend door Van Vlooswijk, wat normaalgesproken inhoudt dat hij de vertaler is; je zou ook kunnen opperen dat hij de eigenaar van het handschrift was en dat de schoolmeester Van den Enden zelf deze vertaling heeft opgeschreven. Ik neig naar de gedachte dat de gymnasiast Van Vlooswyk het geschreven heeft, omdat de tekst nogal schools en enigszins onbeholpen is. Het is wel zeer waarschijnlijk dat de Nederlandstalige samenvatting boven iedere scène van de hand van Van den Ende is, want diezelfde Nederlandse tekst staat ook in het gedrukte Latijnse toneelstuk. Ook dat is een bijzonderheid, ik ken geen ander voorbeeld van een Latijns toneelstuk met boven iedere scène een Nederlandse inhoudsopgave van het getoonde (ook niet uit de Zuidelijke Nederlanden).
Nu maar hopen dat dit convoluut weer opduikt in de UBA, of dat de dief Neder-L leest; in dat geval zal hij net als Philedonius vreselijke wroeging krijgen, en vastbesloten zijn zijn leven te beteren; hij spoedt zich naar het postkantoor om het boek te retourneren naar
. Universiteitsbibliotheek Amsterdam
. Bijzondere Collecties
. Oude Turfmarkt 129
. 1012 GC Amsterdam
Een postzegel is niet nodig, ik betaal de strafport.
Want kijk eens wat een prachtige tekst.
De achtste uitkomst van het derde bedrijf. Er staat boven: “De Geest twist met het Lichaem over de schult van hun beijder verdoemenisse.”
De Geest spreekt tot het Lichaam over de helse pijnen en de ellende, die hem na de dood te wachten staan als het lichaam zijn leven niet betert. Eeuwige straf in een duistere omgeving van altijdbrandend vuur:
. Alwaert dat 100 tonghen geluijt sloegen als trompetten
. En dat geheel het rijck snachts veranderde in stemmen,
. Sou het niet konnen doorloopen al de naemen der straffe,
. Die het siedende vier voeijt in de koude waeters.
. Daer is een plaets met donckere en dichte duijsternis bedeckt,
. Daer noijt het licht komt met sijn bloosende fackel.
. Daer kraeckt de brant met geduerighe vlammen,
. Die het vruchtbaere met eeuwighe spijs onderhout;
. En die schrickelijcke roocken sweeven door die donckere speloncken.
. En de duijsteren hemel traent met eenen geduerighen regen.
. Daer woet de harde honger, daer woet de scharpen dorst uijt sijkacht;
. Daer is swaevel voor wijn, en pick sijn alde gerechten.
. Daer sijn traenen en dicken damp, en gesmolten loot,
. En al dat de gramschap en rasernije tot straf te wege kan brenghen.
. Hier leij ick voor mijn sonden de eeuwige vlam,
. Het droevich verlies van de eeuwighe doot herstellende met een erger leven.
. Naer ettelijcke jaeren sult ghij leeren wat pijn mij tormenteert,
. Ghij een deel, iae de helft van mijn tormenten.
Dit is de vertaling van vs. 889-906 in het Latijn. Er zitten twee bijzonderheden in, een in het Nederlands en een in het Latijn: het vers dat eindigt op “uijt sijkacht” luidt in het Latijn “Illic dura fames, illic sitis aspera saevit”; de beide laatste Nederlandse woorden (onbegrijpelijk tenzij iemand weet wat sijkacht is) hebben dus geen equivalent in de Latijnse tekst. En in het voorlaatste vers, waar staat “Naer ettelijcke jaeren sult ghij leeren” heeft de tekst van Van den Ende: “Post aliquot disces Janos”. Janus is de god van de doorgangen, van de deuren (Latijn “januae”), en Omero Proietti, die voor geen kleintje vervaard is, vertaalt “Passata qualche porta, saprai” (p. 281). Had hij de Nederlandse tekst maar bestudeerd! Dan had hij geweten dat Janos een zetfout is voor annos. Zodat maar weer bewezen is dat ook voor een Neolatinist kennis van het Nederlands onontbeerlijk is.
ja gruys zegt
Maar Janus is ook de god van het nieuwe jaar (de maand Januarius). Is het wel een zetfout?
Ton Harmsen zegt
Ja inderdaad, Fasti I, 64: Inque meo primum carmine Ianus adest. Dat zou een bijzondere metonymia zijn: de god van Nieuwjaar staat voor het jaar. Van Vlooswyks uitdrukking "sollen met Bacchus" kan je ook als een dergelijke mythologische metonymia beschouwen. Ik zou het toejuichen: weer een zetfout minder, en nog wel een rare, van Janos naar annos. De oplossing die Proietti kiest (Janus als deur vertalen) blijft onjuist.
Bedankt, weer wat geleerd. Vive, vale: & multos venturos congere Janos – vrij naar Ausonius twintigste brief.