Acht jaar eerder had Vondel zich in het Pascha doen kennen als een geëngageerd dichter. Intussen verscheen een gestage stroom van gedichten, onder andere twee bundels emblemata: Den gulden winckel en De vorsteliicke warande der dieren. In Hierusalem verwoest van 1620 is hij opnieuw een groot lyricus met een politieke boodschap. Zijn analyse van het ongeluk is helder: ongeluk komt niet onverwacht, maar is Gods straf voor langdurig misbruik van privileges. Als ‘de Dochter Sion’, zittend op de puinhopen van Jeruzalem, zich in het tweede bedrijf beklaagt over de ellende die de Romeinen in de Joodse Oorlog over hen uitgestort hebben, neemt zij dan ook de schuld voor het ongeluk grootmoedig op zich:
. Hoe dwaes hy zich verleyd die zijn geluck vertrouwt,
. Die op d’uytstekentheyd van zijn paleyzen bouwt,
. En troet’len laet zijn ziel van zichtelijcke dingen,
. Die, hoeze grooter zijn, hoe meer veranderingen
. Haer hangen over ’t hoofd, en jagen haer verderf:
. Hoe ydel datmen klutst op ’s weerelds timmerwerf,
. En opboeyt ’t handgebaer van menschelijcke zaecken:
. Dat leerde my de val van Sions hooge daecken,
. Van dees gebluschte zon: die met datze ondergaet
. De weereld om doet zien, en als voor ’t voorhoofd slaet.
. Hierusalem! hoe is uw hovaerdy gesloncken:
. Uw preutsheyt overliep, de Weelde maeckte u droncken
. Met haren gouden kop, en haer fenynigh sap,
. Zoo flucx ’t rees in uw breyn maeckte u de beenen slap:
. Hoe zoudy langer staen? ghy raeckte aen ’t suyzebollen,
. En quaemt van d’elpenstoel, en marb’re trappen rollen,
. Nasleypende uw perruyck, besprenckelt, peersch, en blaeuw:
. Daer af ghy noch behielt dees wonden versch en raeuw. (vs. 595-612)
Zo plastisch als de val van Jeruzalem van de marmeren trappen wordt voorgesteld, dat doen weinigen Vondel na. Ook al zeggen onderzoekers vaak opgelucht dat het een jeugdwerk is, dat hij hier voor het eerst Latijn maar nog geen Grieks kan debiteren: Vondel toont hier voluit zijn talent. Met bewonderenswaardig gemak past hij zijn stijl aan, als hij overgaat van een quaestio infinita, die de op iedereen toepasbare sententia “er schuilt gevaar in zelfgenoegzaamheid” aan de orde stelt, naar een quaestio finita: de concrete casus van de val van Jeruzalem als gevolg van zelfgenoegzaam gedrag. In een breed-uitgewerkte verzuchting van zeven verzen wordt de algemene wijsheid gedebiteerd; vervolgens komt de concrete beschrijving van de verwonding van de stad, die Vondel levendig afschildert als een decadente juffrouw die met pruik en al van de marmeren trappen rolt.
Vondel heeft dit ‘Den Joden tot naedencken, den Christenen tot waerschouwingh als op het tooneel voorgestelt’. Het perspectief is dus totaal anders dan bij het Pascha, waarin de Nederlanders zich moesten optrekken aan het succes van het Joodse volk dat door geloof en volharding het beloofde land bereikte. Hier wordt geen succes maar een nederlaag van de Joden getoond; hun ongeluk zal ook de Christenen treffen als zij volharden in hun decadentie. Niet alleen herinneren maar ook waarschuwen ziet Vondel als zijn taak.
De uitgever en de zetter hebben hun beste beentje voorgezet. Alleen al de titelpagina is een kunstwerk. De uitgever, Dirck Pieterszoon Pers, heeft de letters van zijn naam omgezet in een anagram: “Ick strii op sno eerde” (hij heet hier dus “Dierick Pieterssoon”) rond een vechtlustige Christelijke ridder op een omgevallen aardbol. Pers gaf Hierusalem verwoest uit in een verzamelbundel met drie religieus-stichtelijke gedichten van Vondel. Verder heeft hij niet voor Vondel gewerkt, wat niet wegneemt dat Pers en hij geestverwanten bleven. Pers kennen we als een verdienstelijk dichter, naast Bellerophon, Lucretia, Suyp-stadt en talrijke andere gedichten verzorgt hij een monumentale vertaling van de Colloquia van Erasmus. In 1625 verscheen een gedicht van zijn hand over hetzelfde onderwerp als de tragedie van Vondel: Tranen Iesu Christi, gestort over den ondergang Hierusalems: waer in der Joden seer groote hartneckigheydt en ondanckbaerheyd over de weldaden Godes, over de nodinge en bekeeringe der menschen, allen Christenen tot opmerckinge, eenvoudelyken word voorgestelt. In het voorwoord noemt Pers Vondel met waardering; nog explicieter dan Vondel verbindt hij de droefheid van Christus met de feilen van zijn eigen tijd.
Voor de titelpagina van Hierusalem verwoest gebruikt de zetter vier lettertypes: romein en cursief, en bovendien een fractuurletter en civilité. Allemaal op een computerscherm weer te geven, als je tenminste over het juiste font beschikt. Op het internet werkt dat niet: hoe maak ik uw computer duidelijk dat hij het font Fractuur en het font Civilité moet aanzetten? Ik heb daarvoor een eenvoudige oplossing gevonden: fractuur en civilité zijn gewoon romein, desnoods cursief, maar ze zijn herkenbaar aan een eigen kleur.
Nog iets over Vondel. Net zoals het Pascha eindigt ook dit spel met een gedicht, dat als het ware de clou van het toneelstuk vertelt. Het is gebaseerd op Psalm 122. De Psalmen zijn heel vaak vertaald; Vondel kan hem bijvoorbeeld gekend hebben uit de Deux-Aesbijbel, waar hij als volgt klinkt:
. Ick verheughe my dies, dat my geseyt is:
. Dat wy sullen int huys des Heeren gaen.
. Ende dat onse voeten sullen staen, in dynen poorten Ierusalem.
. Ierusalem is ghebouwet, dat het een stadt zy, daermen tsamen komen sal.
. Daer de stammen henen opgaen sullen, namelicken, de stammen des Heeren,
. te prediken den volcke Israel, te dancken den Name des Heeren.
. Want aldaer sitten de stoelen ten gherichte, stoelen des huys Davids.
. Wenschet Ierusalem geluck, Het moet wel gaen dien, die dy lief hebben.
. Vrede moet zijn inwendich in dynen mueren, ende gheluck in dynen palleysen.
. Om myner broederen ende vrienden wille, wil ick dy vrede wenschen.
. Om des huys wille des Heeren onses Gods, wil ick dijn beste soecken.
David mag een profeet zijn, hij kon niet alles voorspellen. In zijn psalm klinkt alles gelukkig en vredig, maar de toekomst was anders: verschillende malen is de vrede in Jeruzalem wreed verstoord. Het toneelstuk gaat alleen over de verwoesting van de stad door Titus na de opstand der Joden tegen de Romeinen (70 na Chr.), maar in zijn psalmparafase verwijst Vondel ook naar de eerdere verwoesting van de stad en de daarop volgende Babylonische ballingschap, ruim zes eeuwen eerder (en vier eeuwen na David). Daarmee opent hij een nieuw perspectief: tegenover de verwoesting van Jeruzalem staat het godsvertrouwen en de gelukzaligheid van David, en daarmee ook de latere wederopbouw van de stad die als een fenix uit zijn as herrijst. Vondel breidt de negen verzen van Davids Psalm uit tot een tekst van 128 verzen over 32 strofen. Over de Deux-aesbijbel gesproken: de roepnaam van die bijbel komt uit een marginale tekst bij Nehemia, over, jawel, de wederopbouw van Jeruzalem:
. Deux aes en heeft niet,
. Six cinque en geeft niet,
. Quater dry, die helpen vry.
De wederopbouw van Jeruzalem is het grote thema in Vondels gedicht. Op de verwoesting volgt de wederopbouw, en na de droefenis over de puinhopen van Jeruzalem viert hij de volle glorie waarin de stad verrijst – en sterker nog, de stad als symbool voor het eeuwig leven. Tegen het eind van het gedicht raakt Vondel in extase:
. 22. Zy pronckt gelijck de Bruyt eens Koninghs hooghverheven.
. Kleynoodgie is haer çieragie, en purper hare dracht.
. Den Hemel scheen verlieft zijn trouwe aen haer te geven,
. En heeft om dees’ Godin alle and’re ste’en veracht.
. 23. Zy schijnt een Paradijs omhelst van zilv’re beken,
. Een Eden daer het Mann’ aen ’t hout des levens groeyt,
. Een rieckende prieel dat nergens by geleken
. Geen wintervlagen voelt, maer altijd jeughdigh bloeyt.
Bij de Gysbreght is het voor mij altijd raadselachtig waarom Vondel de grote koopstad niet vergelijkt met de bloei van Rome maar met de brand van Troje. Het slotgedicht bij Hierusalem verwoest kon voor dit vraagstuk wel eens de sleutel zijn.
Bij Ceneton is Hierusalem verwoest in transcriptie met facsimile te lezen:
. http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Ceneton/VondelHierusalem1620.html
Laat een reactie achter