Wat is een gedicht? De Britse literair taalkundige Nigel Fabb deinst niet terug voor een definitie: een gedicht is een brok taal die is ingedeeld in kleinere eenheden die niet corresponderen met zinsdelen. Die kleinere eenheden zijn in ieder geval versregels, maar het kunnen ook bijvoorbeeld strofen zijn.
Versregels worden vaak gedefinieerd door een bepaald metrum, door rijm of alliteratie en door nog een aantal middelen. In zijn nieuwe boek What is poetry? geeft Fabb een uitgebreide beschrijving van allerlei middelen die verschillende talen over de hele wereld kunnen inzetten. Als je meer wil weten over Mongoolse alliteratie, haakjesrijm in het Vietnamees of Marokkaans Arabische metra, kun je in dit boek je hart ophalen.
Kortetermijngeheugen
Maar Fabb probeert meer te doen in dit boek dan alleen een catalogus van poëtische vormen uit talen van de wereld aan elkaar te praten. Hij wil ook een stelling poneren: dat het bestaan van de versregel verklaard kan worden uit de werking van het geheugen.
Dat poëzie en geheugen met elkaar te maken hebben, is natuurlijk vaker beweerd. Dan gaat het meestal om de bewering dat metrum en rijm ervoor zorgen dat je gedichten gemakkelijk uit je langetermijngeheugen kunt opdiepen. Voor de structuur van de (enkele) versregel zoekt Fabb de verklaring echter in het kortetermijngeheugen.
Vreemde woorden
Volgens hem hebben regels over het algemeen een lengte die vrij precies past in het werkgeheugen: tot zo’n vijftien lettergrepen. Het metrum en het rijm bakenen die eenheden af en als luisteraar of als lezer – als taalkundige maakt Fabb geen verschil tussen gesproken of geschreven poëzie – kun je zo’n eenheid dan vrij gemakkelijk in je hoofd houden en van alle kanten beschouwen.
Volgens Fabb zou dat er weleens mee te maken kunnen hebben dat poëzie wat ingewikkelder taalgebruik heeft: minder gebruikelijke syntactische structuren, meer eigennamen en vreemde woorden. Als luisteraar kun je dat in een gedicht makkelijker aan, omdat je een en ander in kleine brokjes van precies de juiste omvang krijgt uitgeserveerd.
Flair
Maar waarvoor dient dan al dat buitenissige taalgebruik. Daarvoor gebruikt Fabb de zogeheten ‘relevantietheorie‘: je ziet dat de dichter allerlei halsbrekende taaltoeren heeft ondernomen om zijn boodschap uit te dragen en onwillekeurig denk je dan dat hij of zij dit wel niet voor niets gedaan zal hebben. Zodat je geneigd bent om je met meer concentratie op de inhoud te richten. Wat je dus gemakkelijk kunt doen vanwege de overzichtelijkheid van de versregel.
Het lijkt mij een volkomen originele kijk op (met name klassieke) versvormen. Het is ook wel een beetje een wild idee, dat Fabb eigenlijk niet heel precies uitwerkt. Wat doet zo’n versregel eigenlijk in je geheugen? En hoe gaat het dan toe met voorgedragen poëzie waarbij de voordrager je helemaal geen tijd laat tussen de ene regel en de andere? Maar over poëtische vorm wordt weinig nagedacht; dit boek vult daarom een gat, met flair.
Wouter van der Land zegt
Veel dank voor deze tip. Één vraag: zegt Fabb ook iets over ademhaling als grondslag voor regellengte? Bij een Shakespeare-stuk moest een regel zo kort zijn dat het publiek overstemd kon worden. Adem is dan DE beperkende factor.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, hij noemt het wel als een mogelijke verklaring, maar hij schuift het ook weer terzijde.
Wim zegt
Wel een aardige definitie van poëzie is: vorm van literatuur waarbij de plaats van de regeleinden wordt bepaald door de schrijver en niet door de drukker.