Zelfbeeld
Wie de toelichting op de Nederlandse canonvraag leest, komt erachter dat deze waarschijnlijk vooral ‘prikkelend’ bedoeld is. Eigenlijk is het ’t Nederlandse volk om iets anders te doen:
Laten we nu om het Nederlandse volk terwille te zijn, de canon uit Vlaams perspectief eens beschouwen. In de eerste plaats: welke perioden zijn er precies belangrijk? Dat zet ik voor jullie uiteen in de volgende inzichtelijke tabel:
12e eeuw | 1 |
13e eeuw | 5 |
14e eeuw | 2 |
15e eeuw | 3 |
16e eeuw | 4 |
17e eeuw | 5 |
18e eeuw | 0 |
19e eeuw | 5 |
20e eeuw | 26 |
Je doet er in Vlaanderen kennelijk vooral toe als je in de twintigste eeuw geboren bent: de helft (26 van 51 werken) van de gekozen boeken komt uit die periode. Met name in de 18e eeuw zit een duidelijk gat: er is toen kennelijk niets geschreven dat ‘enthousiasmerend, intrigerend, belangwekkend of representatief genoeg’ is – dat waren de criteria voor opname volgens het voorwoord.
Nu zou je die nadruk op de 20e eeuw nog kunnen begrijpen als een handreiking aan ‘het publiek in Vlaanderen’ dat net als het publiek overal ter wereld nu eenmaal meer belangstelling heeft voor boeken die niet al te vreemd zijn, en die gesteld zijn in een taal die nog min of meer onmiddellijk te begrijpen is.
Maar in dat verband is de relatieve zwaarte van de middeleeuwen weer vreemd. De 17e en de 19e eeuw komen er zelfs enigszins bekaaid vanaf, wanneer je bedenkt dat er uit die periodes toch echt veel meer overgeleverd is dan uit bijvoorbeeld de 13e eeuw. De periode van 1200-1500 heeft precies evenveel gecanoniseerde werken opgeleverd als de periode 1600-1900.
Eminente mediëvisten
Hoe valt dit te begrijpen? Wat vertelt ons dit over de “opvattingen, normen, waarden en zelfbeeld” van het hedendaagse Vlaanderen, zo wil het Nederlandse volk blijkens de wetenschapsagenda weten. In de eerder in 2015 in Nijmegen uitgegeven canoneske Leeslijst van 222 titels komen er ongeveer 30 uit de periode 1200-1500 en ongeveer 70 uit de periode 1600-1900. In Nijmegen heerst dus kennelijk een heel ander beeld van de literaire geschiedenis dan in Gent. (Overigens lijkt mij dat als je gaat tellen naar rato van het aantal verschenen werken, de selectie in de latere periode ook in Nijmegen nog steeds strenger is geweest dan in de eerdere. De middeleeuwen doen het canonshalve kennelijk heel goed.)
Je zou kunnen zeggen: onder de leden van de KANTL, Vlaamse neerlandici, zijn nu eenmaal meerdere eminente mediëvisten en kennelijk geen specialisten op het gebied van latere historische perioden. Die specialisten hebben nu eenmaal hun eigen voorkeuren laten meewegen. Maar dat lost de vraag niet op, maar doet de nieuwe vraag rijzen waarom dát dan eigenlijk zo is, wat voor mechanisme er gaande is in de Vlaamse samenleving die zoveel kennis over de middeleeuwen accumuleert en zo weinig over de 18e eeuw.
Herkenbaarheid
In enkele toelichtingen bij individuele werken in de canon wordt gewezen op het wonder dat deze boeken nog zo dicht bij de moderne lezer staan – dat is natuurlijk sowieso een topos in populair-wetenschappelijke literatuur die de moderne lezer probeert te interesseren voor oudere literatuur: het staat zo dicht bij u! Over Elckerlijc wordt bijvoorbeeld gemeld: “Het is een van de weinige laatmiddeleeuwse toneelstukken waarin de allegorische personages de moderne lezer niet vervreemden, maar hem door hun tijdloze herkenbaarheid juist aantrekken.”
In oudere literatuur zijn moderne lezers kennelijk op zoek naar dit soort ’tijdloosheid’ – dingen die hen nu aanspreken, die niet al te vreemd en anders zijn van wat ze gewend zijn. Herkenbaarheid is een belangrijk criterium. En oude werken bieden daarbij de historische sensatie dat je je kunt herkennen in mensen die objectief heel anders zijn.
Vandaar misschien die voorkeur voor literatuur die zo oud mogelijk is: daarin is het wonder des te groter. In Nederland is er dan vervolgens nog een tweede beginpunt: dat van de 17e eeuw, waarin de natiestaat begon. Dat trekt de aandacht in ieder geval ook naar wat latere perioden. In Vlaanderen ontbreekt dat focuspunt en geeft men zich dus veel meer over aan de trek van de niet-vervreemdende middeleeuwen.
Wouter Steenbeek zegt
Is er in de achttiende eeuw niet gewoon heel weinig Nederlands opgeschreven in Vlaanderen? Werd het Frans toen niet oppermachtig als cultuurtaal, met geschreven Nederlands verbannen naar de volstrekt anachronistische rederijkerskamers?
Verder: we waren het er toch wel over eens dat de Nederlandse literatuur in de achttiende eeuw in verval raakte? Dat Rijnvis Feith gewoon minder goed is dan Joost van den Vondel, wat daar ook de reden voor mag zijn? En dat dit wat betreft Vlaanderen, wat in de zeventiende eeuw bepaald geen gouden eeuw beleefde, misschien wel voor de hele Vroegmoderne Tijd gold? De middeleeuwse Vlaamse literatuur kan zich meten met Engelse, Hoogduitse en Oudfranse bronnen, de boeken van de achttiende eeuw vermoedelijk niet.
Maar goed, dat deze canon erg uit balans hangt, staat buiten kijf. Nederlandse schoolboekjesmakers hebben steeds hun best gedaan om ook de achttiende eeuw een plaatsje te geven, dat hadden de schrijvers van dit boek ook wel mogen doen.
Marc van Oostendorp zegt
Dat 'we' het erover eens zijn dat de literatuur in de 18e eeuw in verval raakte, dat is natuurlijk precies het punt. De vraag is waarom 'we' het daarover eens zijn. Wanneer het antwoord is dat Rijnvis Feith *objectief* minder goed is dan Vondel, zijn we terug bij af.
ja gruys zegt
Voor de oudere perioden telt natuurlijk ook mee dat de tijd al een goed deel van de selectie heeft gemaakt. Wat later minder belangrijk werd gevonden, is weg.
Wouter Steenbeek zegt
Objectief, dat wil zeggen reductionistisch, is kunst nooit goed of slecht. Intersubjectiviteit is echter wel 'een ding', en heel iets anders dan iemands persoonlijke smaak. Bovendien zijn er algemeen geaccepteerde criteria – heeft het werk een langdurige invloed gehad, kunnen we er ook in deze heel andere tijd nog iets mee, was het werk vernieuwend/origineel – om de kunstzinnige waarde van een kunstwerk te toetsen. Zo kom je al aardig in de buurt van een canon waar iedereen het over eens is.
En ja, een canon kan veranderen onder voortschrijdend inzicht van een nieuwe generatie letterkundigen. Maar dat kunnen we ook beschouwen als de geestenwetenschappen-pendant van een nieuw model voor stellaire evolutie, of een nieuwe kijk op kwantumverstrengeling. (Raakt natuurlijk aan de vraag of zuivere objectiviteit bij door mensen bedreven wetenschap überhaupt mogelijk is.)