Door Willem Kuiper
Een kleine 2 jaar geleden publiceerde ik als Neder-L feuilleton Die historie vanden stercken Hercules zoals gedrukt door Jan van Doesborch, Antwerpen 1521. Recentelijk werd mij gevraagd waarom ik de roman Les proesses et vaillances du preux Hercules, zoals gedrukt door Michel le Noir, Parijs 1500 als brontekst gebruikt had en niet het origineel: Le recoeil des histoires de Troyes van Raoul Lefèvre. Volgens de ‘vakliteratuur’ zou de druk van Jan van Doesborch een kopie zijn van de Hercules-hoofdstukken in Die vergaderinge der historien van Troyen, dat is de Nederlandse vertaling van Le recoeil des histoires de Troyes, gedrukt door Jacob Bellaert, Haarlem 1485.
Mijn antwoord kon kort zijn. Als ‘thuiswerker’ ben ik voor (digitale) reproducties van middeleeuwse teksten praktisch volledig afhankelijk van wat ik via het Internet of dankzij een collega aangereikt krijg. Tot mijn spijt beschikte ik destijds niet over een (digitale) reproductie van Die vergaderinge der historien van Troyen. Na enig nadenken en vergelijken heb ik toen voor de druk van Michel le Noir gekozen, maar omwille van de compatibiliteit heb ik de overeenkomstige hoofdstuknummers van de Recoeil in het voetnotenapparaat verwerkt, zodat de lezer de versie van Michel le Noir eenvoudig kan vergelijken met de Recoeil-editie van Marc Aeschbach, Bern enz. 1987. Hierop ontving ik van de vraagsteller een digitale afdruk van een microfilm van het Parijse exemplaar van Die vergaderinge der historien van Troyen.
Een ‘normaal’ mens zou nu ogenblikkelijk begonnen zijn aan een vergelijking van de Hercules-hoofdstukken in de Vergaderinge met die van Jan van Doesborch, maar zo zit ik niet in elkaar. Zeker niet in deze dagen voor Pasen, waarin één van mijn favoriete apostelen blootstaat aan mijns inziens onheuse kritiek. Bij mijn beste weten heeft geen enkele middeleeuwer er ooit een probleem van gemaakt dat Petrus een zwaard trok om zijn Heer te verdedigen. Dat Petrus zijn tegenstander slechts een oor afsloeg in plaats van hem zijn schedel tot op de tanden te klieven, zal de doorsnee middeleeuwer meer dwars hebben gezeten. Niets mooiers in de Middeleeuwen dan zinvol geweld! En dat heden ten dage de kerken leeglopen en de concertzalen vol, doet Petrus ook geen goed, want in de Matthäus Passion wordt hij te kijk gesteld als de exemplarische loochenaar van Jezus. Terwijl hij Hem als enige van de apostelen durfde te volgen. Voordat u zich door het Evangelie van Mattheus in de luren laat leggen moet u eerst maar eens Flavius Josephus’ De Joodse oorlog lezen om te weten te komen hoe men in die dagen écht met elkaar omging.
Bij Johannes (hoofdstuk 13) komt Petrus er iets beter van af. Aanvankelijk protesteert Petrus heftig als Jezus hem de voeten wil wassen, maar als er dan toch gewassen moet worden, dan helemaal! Die houding is mij niet vreemd. Als er dan toch vergeleken moet worden dan beperk ik mij niet tot de Hercules-hoofdstukken in de Vergaderinge maar ga ik ‘all in’ en bezorg ik u een integrale editie van deze merkwaardige tekst. De Recoeil is weliswaar door Raoul bedacht, maar gecompileerd uit een flinke stapel boeken, waarvan de twee herkenbaarste zijn de Genealogia deorum gentilium van Giovanni Boccaccio en de Historia destructionis Troiae van Guido delle Colonne alias Guido de Columnis.
Natuurlijk kon ik het niet nalaten om even te spieken, en mijn eerste indruk was dat er wel degelijk sprake was van verschil. Maar … hoe groot of hoe klein dat verschil was, daar kon ik maar op één manier achterkomen: editeren en collationeren.
De gedigitaliseerde microfilm was niet goed leesbaar, maar iets is beter dan niets. Met behulp van de Franse brontekst kon ik er meestal wel achter komen wat er onder de vlekken stond, maar het bleef een eitje pellen met wollen handschoenen. Zo werd ik door vrouwe Aventuur gedwongen op zoek te gaan naar de verblijfplaats(en) van de / het bewaard gebleven exemplaren van de Vergaderinge. Viel nog niet eens mee. Maar uiteindelijk kwam ik er dankzij De eindeloze stad, Amsterdam 2014, het UvA proefschrift van Wilma Keesman (binnenkort ook in een handelseditie bij Verloren, Hilversum) achter dat er zich een exemplaar zou moeten bevinden in de fameuze Lessing J. Rosenwald collection, die bewaard wordt in de Library of Congress te Washington USA. Zonder ook maar één gram hoop te koesteren ging ik binnen die collectie op zoek naar gedigitaliseerde boeken. Wie schetst mijn verbazing, opluchting en extase toen ik daar een in hoge resolutie gedigitaliseerde Vergaderinge vond. Een perfecte digitale kleuren kopie, en nog downloadbaar ook! U kunt hem via deze link bekijken en als pdf downloaden. Wél enig geduld betrachten, want de verbinding is wat traag.
Toen de Vergaderinge van de pers kwam, was het boek nóg groter en dus nóg luxer dan nadat het besneden en in de huidige band gebonden werd. Kunt u zien aan de kanttekeningen die een gebruiker in de marges maakte. Die marginalia zijn er soms deels afgesneden. Dezelfde hand vindt u terug in een andere Nederlandse vertaling van een werk van Raoul: Die historie van Jason. Ook van dit boek is Jacob Bellaert de drukker. Het werd in Haarlem gedrukt, naar men denkt omstreeks 1485, dus direct vóór of direct ná Die vergaderinge. Ook deze Historie van Jason is downloadbaar in kleur via deze link. Deze gebruiker moet een geletterd mens geweest zijn, want de manier waarop hij met de tekst van Die vergaderinge omging is ‘professioneel’. Hij onderstreept eigennamen, markeert citaten, vat de inhoud samen, voegt interpunctie toe en af en toe treedt hij zelfs op als corrector. Daarbij lijkt hij soms de hem ongevallige gedrukte tekst onleesbaar gemaakt te hebben met een soort correctielak avant la lettre. Gelukkig had ik die ‘onleesbare’ microfilm nog niet in de digitale prullenbak gegooid en kan ik nu dankzij die ‘film noir’ de oorspronkelijke lezing achterhalen. Zo zie je maar. Het is niet alles goud dat er blinkt.
De komende weken, te beginnen over één uur, ga ik u vergasten op de Nederlandse vertaling van Le recoeil des histoires de Troyes. De vertaling is nogal woordelijk, soms onhandig, soms onbegrijpelijk woordelijk. De taal van de vertaling is onvervalst Hollands, zonder sporen van een andere, oudere taallaag. Iemand in Haarlem of Jacob Bellaert zelf is de meest waarschijnlijke vertaler van deze destijds zeer geliefde tekst. Voor zover mij (nu) bekend noemt de vertaler zijn naam niet, laat staan naar welk exemplaar hij vertaald heeft. Ik heb na vergelijkend onderzoek tussen de exemplaren in handschrift en druk die, met name via Gallica, op het Internet voor handen zijn, gekozen voor de druk van William Caxton, (of was het Colard Mansion?) zonder datum en zonder plaats, maar naar men op de BnF denkt gedrukt tussen 1473 en 1476, mogelijk te Brugge. Qua (verminkte) eigennamen komt deze druk in folio zonder katernsignaturen en / of foliëring in voldoende mate overeen met de vertaling die Jacob Bellaert drukte. Bellaert voegt nauwelijks toe, laat af en toe iets weg, en wijkt maar zelden af van de druk van Caxton en / of Mansion. Bovendien is hij heel prettig leesbaar.
Of de zetters hun kopij altijd goed begrepen hebben, waag ik te betwijfelen. Die kopij zal in een vlotte cursief geschreven zijn gelet op enkele opvallende leesfouten. Eén voorbeeld:
Is al mijn leven in ghelucke ghevoet geweest, ende ongheluck coemt in ’t eynde ende ver[w]int, ick sal ongheluckich gheheten sijn, ende al mijn gheluc sal meer keren in verwite dan in prise.
De druk leest ‘verblint’, wat onmogelijk goed kan zijn gelet op het Frans:
se toute ma vie a este en eur nourrie et en fin maleur le combat Ie seray maleureux dit / Et tous mes eurs se tourneront plus en reprouche quen louenge /
De interpunctie en het hoofdlettergebruik van de zetter(s) maken de tekst er niet begrijpelijker op. Vandaar dan ook dat u in het facsimile een woud van virgula’s (schuine strepen / ) aantreft van de hand van de gebruiker, waarmee de syntactische structuur van de zinnen correct(er) wordt weergegeven.
Die vergaderinge der historien van Troyen is vooral leerzaam voor lezers met een gymnasiale achtergrond. De voorstelling van zaken zal heel anders zijn dan men in de middelbare schoolbanken geleerd heeft. Hetzelfde geldt ook voor mensen die met de Statenbijbel zijn opgegroeid. Als die bijvoorbeeld het Evangelie van Nicodemus lezen over de laatste dagen van Jezus dan lezen zij daar dingen waarvan zij zeggen: Kan niet waar zijn, want het staat niet in de Bijbel! Mijn antwoord is dan: Is het wel waar als het wél in de Bijbel staat? Middeleeuwse mensen waren bepaald niet gek, dom of bijgelovig. Zij beschikten alleen over andere kennis. Door mee te lezen met dit feuilleton kunt u zich wat van die middeleeuwse kennis over de ‘voorbeeldige’ Oudheid eigen maken.
Ik wens u veel leesplezier.
Laat een reactie achter