Van de schoolmeesters mag je zinnen alleen aan elkaar haken als ze parallel zijn. Zet je twee zinnen naast elkaar die niet allebei keurig in hetzelfde spoor lopen, dan hebben ze daar monsterachtige woorden voor als anakoloet. Dat de werkelijkheid helemaal niet zo ananakoloetisch is, het kan de schoolmeesters niet schelen. Dan wordt die werkelijkheid maar wat minder goed weerspiegeld door de taal, alles voor de strakke regelmaat!
Gelukkig hebben we de poëzie, waarin de dichters mogen anakoloetiseren wat ze willen. Zoals Ester Naomi Perquin (de Rimbaud van Rotterdam) in het gedicht Hereniging – onlangs afgedrukt in haar verzamelbundel Jij bent de verkeerde:
Nu ben je weer hier, loopt je vast in de fuik van de gang,
trechtervormige kamers en kasten, gromt als een hond,
het behang trek je los met je tanden
en zou ik proberen aan te tonen hoe het huis
dat zich langzaam om je lichaam sluit,
hoe het anders geweest is
voordat je hier kwam –
er was een zee aan ruimte in de gang, alle kamers
lagen open, de kasten roken naar je wangen, scheerschuim
droogde aan de kwast, er hing een handdoek
met de afdruk van je kin, je zou me niet geloven.
(…)
Het gaat natuurlijk vooral om het eerste deel van deze zin, die correspondeert met de eerste strofe. Er worden daarin vier zinnen aan elkaar gekoppeld zijn op een manier die de wenkbrauwen van de schoolmeesters tot op grote hoogte zou doen stijgen.
Het sterkst gebeurt dat in de allereerste regel. Er is waarschijnlijk geen lezer die niet struikelt over die t in loopt. Moet daar niet staan: loop je vast? In de volgende regel komt de oplossing: er staat ook een t in gromt. In beide zinnen is het onderwerp je weggelaten, en de bedoeling is dat je dat je denkt voor het werkwoord (je loopt je vast, je gromt) en niet erna (loop je je vast, grom je). En dat terwijl je in de eerste zin wél na het werkwoord staat (nu ben je weer hier), net als in de laatste zin van deze eerste strofe (het behang trek je).
Dat zo’n syntactische botsing gebruikt wordt om een situatie te beschrijven waarin iemand in verwarring door een ooit vertrouwd huis loopt en loopt zich vast in de gang, is natuurlijk geen toeval. Perquin maakt gebruik van het gewone taalgevoel dat inderdaad parallellie verwacht en gaat daar expres tegenin. Maar ze laat daarmee zien dat het onzin is om van taalgebruikers te eisen dat ze zulke zinnen – die ook in het dagelijks taalgebruik voorkomen – niet te gebruiken.
In de syntaxis worden dit soort ‘foute’ samentrekkingen wel Höhle-zinnen genoemd, naar de Duitse taalkundige Tillman Höhle die ze heeft geanalyseerd.
Marcel Plaatsman zegt
Het effect van dit taalgebruik was bij mij dat ik steeds zocht naar het begin van de zin (houvast, zogezegd) en de dingen zo reconstrueerde, en daardoor het beschrevene zelf beleefde. Knap gedaan.
Erik de Smedt zegt
Een tweede reden om 'loopt' en 'gromt' te schrijven: zonder -t zou je ze als imperatieven kunnen opvatten, als bevelen aan een ander of de imaginaire lezer. Uit strofe 2 en 3 blijkt dat de 'je' op de 'ik' slaat, dat verwikkeld is in een zelfgesprek en beseft dat je nooit samenvalt met je (vroegere) zelf. Vandaar de titel van het gedicht en vermoedelijk ook de titel van de bundel.
Mient Adema zegt
Kan het de schoolmeesters (1e alinea) niet schelen dat de werkelijkheid helemaal niet zo anakoloetisch is? Dat is de werkelijkheid dan juist wel, lijkt me.
Wel eens met teneur: quasi-krom taalgebruik heeft zijn voordelen.
Mient Adema zegt
Herstel: ananakoloetisch stond er. Ja, dan klopt 't.
Felix van de Laar zegt
"Er is waarschijnlijk geen lezer die niet struikelt over die t in loopt." Die lezer ben ik dan toch, het is wellicht een weerhaakje, maar struikelen, nee.