Klinkdicht zonder U.
De Laetste zy ook hier onzichtbaer op ’t Toneel.
Op dat men dees niet hoor heeft Hy geen Rol gekreegen.
’t Is billyk dat hy zwyg en voor geen Blaezer speel,
Daer A, E, I, en O t’ saem hebben stil geleegen.
Dat Hy ten Starrenkreits en Dierenkring gestegen,
En, naer zyn rang geplaetst, aldaer den Stier afbeel;
Of, by Romeinen, Hem byzonder toegenegen,
In ’t Cyffertal, met I en O mag hebben deel:
Hier teld Hy niet; en, om een Klinkdicht op te maken,
Behoefd hy niet altoos. Genoeg, dat hy ten baken
Slechts diend, omtrent het geen ik thans moet gade slaen.
Ten Slot: zo dit behaegd, het geen hier t’saem gesteld is,
In ieder Klinkdicht, daer geen Klinkerd in gesteld is,
En d’Een noch d’Ander spreekt, ik heb myn Taek gedaen.
Dit laatste sonnet moet het gemakkelijkst zijn geweest om te maken. Zoals Frese zelf schrijft ‘om een Klinkdicht op te maken, behoefd’ een u ‘niet altoos’: zonder veel moeite rolt ook in het moderne Nederlands de ene zin zonder die letter na de andere uit je tekstverwerker.
Zo onnodig is die letter dat je je kunt afvragen hoeveel sonnetten er niet alleen al per ongeluk geschreven worden zonder die letter. Maar als je dat even nagaat bij de vijf sonnetten van Frese kom je tot een grappige ontdekking. Hier zijn de eerste regels van alle vijf de ‘klinkdichten’:
- Zonder A: Kunstlievende! vergun my onder uw gezicht (E, I, U, O)
- Zonder E: Thans volgt dit Klinkdicht, dat U klaar aantoond, ja bondig (A, I, O, U)
- Zonder I: Gâ nu oplettend voort; en merk hoe van de Baen (A, E, O, U)
- Zonder O: Drie zyn reeds afgedankt; ‘k zal verder nu beletten (A, E, I, U)
- Zonder U: De Laetste zy ook hier onzichtbaer op ’t Toneel. (A, E, I, O)
Wouter Steenbeek zegt
U is natuurlijk de objectvorm van gij en alleen al in die vorm zal deze letter in sonnetten van de oude stempel vaak genoeg voorkomen.
Het valt mij op hoe vaak de dichter hier de aanvoegende wijs met afgekapte -e gebruikt. Soms verdwijnt er zelfs nog een letter: En, naer zyn rang geplaetst, aldaer den Stier afbeel. Natuurlijk kan een dichter dat doen als metrum en/of rijm dat vragen, maar hier gebeurt het zo vaak dat ik me afvraag: zou de conjunctief in die tijd nog hebben geleefd in de spreektaal? Daar spreekt ook voor dat de dichter nergens een apostrof gebruikt om te laten zien dat hij wel weet hoe de correcte vorm luidt.
Iets vergelijkbaars geldt trouwens voor een woord als klinkerd. Dat vinden we nu verschrikkelijk plat en spreektalig. Het is natuurlijk een pleziergedicht, dus misschien was het Frese wel om dat komische effect te doen, maar het lijkt er toch op dat de taalnormen toen minder vast lagen.
Anoniem zegt
Merkwaardig is het rijk rijm in het tweede terzet:
Ten Slot: zo dit behaegd, het geen hier t'saem gesteld is,
In ieder Klinkdicht, daer geen Klinkerd in gesteld is
[nadruk toegevoegd]
Dit is echter een fout in de DBNL-tekst. De correcte lezing voor regel 13 is:
In ieder Klinkdicht, daer geen Klinkerd in gemeld is
[nadruk toegevoegd]