Door Ton Harmsen
Kent u een doopsgezinde schrijver uit de zeventiende eeuw, een middenstander die later katholiek is geworden? Behalve Vondel? De waterlandse mennist en koopman Reyer Anslo (zijn motto was Een gematigde theologie dient de veiligheid) trok in het spoor van Christina van Zweden naar Rome, waar hij zich tot het katholicisme bekeerde en opgeleid werd tot theoloog. In Italië heeft hij ongeveer twintig jaar gewoond, hij begon er aan een kerkelijke carrière. In 1668 maakte de dood een eind aan zijn ambities.
Theater Kwast sluit het seizoen af met een onverwachte keuze uit de zeventiende-eeuwse toneelliteratuur: de Parysche bruiloft van Reyer Anslo. Dat is een goede greep, want de uitwerking van het onderwerp is universeel: de jonge koning Karel IX heeft een afkeer van bloedig geweld, zijn moeder haalt hem ertoe over een massamoord te plegen, en als het achter de rug is blijft hij zitten met een zware depressie: schuld, wroeging, angstige dromen. Een opeenstapeling van emoties dus, een prachtige kans voor toneelspelers om hun publiek het menselijk tekort voor te toveren. Onze wereld is gevoelig (behalve voor argumenten), dus een koning die door wroeging verteerd wordt gaat erin als koek.
Het is ook een moedige keuze, want het spel eist kennis van de Franse geschiedenis, ook van de verhouding tussen Nederland en Frankrijk bij het uitbreken van onze opstand tegen Filips II; op zijn minst moet het de toeschouwer bekend zijn dat de hugenotenleider Gaspard de Coligny in de Bartholomeusnacht (1572) vermoord is, evenals zijn schoonzoon Teligny; en dat de weduwe van de laatste, Louise de Coligny, later de vierde echtgenote van Willem de Zwijger zou worden en de moeder van Frederik Hendrik. Het komt allemaal in het spel aan de orde, Anslo gaat ervan uit dat we die geschiedenis kennen. Daar komt bij dat Anslo’s barokke stijl niet gemakkelijk te begrijpen is. Bij het lezen zou men hier en daar wat toelichting verlangen. Op de eerste pagina moet de lezer ál zijn voorkennis gebruiken om de woorden van Catharina de’ Medici te volgen:
Zoo komt myn Karels eer, met deze kans te wagen,
In hare volle kracht, en hy weêr vast te dragen
Zyn waggelende kroon; wordt myn heldinnestuk
En aanslag, wel beleyt, begunstight van ’t geluk.
Zoo Guise, zonder ’t ryk inwendig te beroeren,
Dit door zyn blindt gewelt weet listig uit te voeren:
’t Is my een dubble slag, meer dan ik heb verwacht,
Die d’ Ammiraal te niet, en zelf hem maakt verdacht. (vs. 1-8)
‘Mijn Karel’, zo duidt zij haar zoon aan, de Franse koning Karel de Negende. Hertog François I de Guise, is de machtigste man in Frankrijk, fel hater van de hugenoten en tevens een reële bedreiging voor het Franse koningshuis. Catharina heeft een dubbele agenda: zij wil de macht van haar koninklijke zoon veilig stellen, dus zij wil De Guise een hak zetten; en ten tweede wil zij van de hugenoten af, daarvoor heeft zij De Guise juist nodig. De Guise moet in eerste instantie Gaspard de Coligny (in het spel steeds aangeduid als ‘de admiraal’) uitschakelen; dit zal hem dan een slechte naam bezorgen. Dit tweeledige doel drukt zij uit in een ongewoon zeugma: ‘te niet maakt’ (vernietigt) heeft als object De Coligny, en ‘zelf hem verdacht maakt’ doelt op De Guise. De constructie is lastig omdat de lezer ‘te niet doet’ verwacht en omdat ‘maakt’ niet aan het eind van de zin staat. Dat is niet alleen rijmdwang, het is ook Anslo’s maniëristische stijl.
Ook de situatie is niet meteen duidelijk: het spel begint echt in medias res en de personages stellen zich nauwelijks voor. Anslo duidt ze aan als ‘Navarre’ en ‘Margareet’ alsof iedere kijker weet van de bruiloft van de protestantenleider Hendrik van Navarra (die later als Hendrik IV de Grote koning zou worden van het katholieke Frankrijk) en Marguerite de Valois, de dochter van Catharina de’ Medici (bij Anslo ‘Catryn’) en de Franse koning Hendrik II. De bruid is dus de zuster van Anslo’s hoofdpersoon, koning Karel IX. Als de toeschouwers van 1649 dit allemaal zonder voorbereiding konden volgen, was het met het geschiedenisonderwijs in de zeventiende eeuw niet slecht gesteld.
Het spel staat in de senecaanse traditie. Dat manifesteert zich in het onderwerp: een historisch feit uit de geschiedenis van de laatste eeuw. Later, in het Frans-classisisme, is het niet meer toegestaan godsdienstige en politieke standpunten te vertonen, zoals Seneca dat had gedaan in zijn Romeinse tragedie Octavia. Gruwelijkheden, die bij Seneca veelvuldig voorkomen, ontbreken in de Parysche bruyloft niet in het verslag van de bloederige gebeurtenissen. De sententia’s die het senecaanse toneel kenmerken zijn in Anslo’s werk te vinden: ‘’t Onrustige gemoedt, veinst dikwils zich gerust’(vs. 84) en ‘Een vyandt is het quaatst wanneer hy schynt uw vrindt’ (vs. 132). Wat de tekst zo spannend maakt, is dat ze soms oprecht worden uitgesproken, en soms uit een veinzende mond. De lezer moet voortdurend bepalen of er wel of niet staat wat er staat.
Het karakter dat zich het meest ontwikkelt is dat van de jonge koning, Karel IX. Hij is 22 jaar, van goede wil en gewetensvol. De druk die zijn boosaardige moeder op hem uitoefent kan hij niet weerstaan. Anslo schildert in detail zijn gewetensstrijd vóór, en zijn gewetensnood na de Bartholomeusnacht, waarin de Parijse katholieken vele honderden protestanten afslachtten. In het eerste bedrijf vermoedt hij niets van de gruwelijkheden die zijn moeder bekokstooft:
Nu ga ik in myn goudt, als een die, vry van noodt
En veilig buiten scheuts, ben liever goedt dan groot,
In ’t midden van ’t gevaar, en, tot de vreê genegen,
Met meer genoegen zwaay den scepter dan den degen,
Voornaamlyk in ’t gevecht, zoo wreedt van ongenâ,
Dat d’overwinning noch den winnaar dyt tot schâ,
Als die zich zelf vernielt. ik kon niet langer velen,
Al zochtmen met de winst myn ongedult te strelen,
De lasten van de krygh, die heeft te lang geduurt.
Wat heb ik menigmaal haar ongemak bezuurt!
En ’t allermeest op ’t lest. Zoo slaan de dulle honden,
Het dichtst aan hunne doodt, de dodelykste wonden. (vs. 27-38)
Hij ziet zichzelf dus als een vredevorst, en hij denkt dat de ellende van de godsdienstoorlog voorbij is. De drie hugenotenleiders denken dat ook: admiraal Gaspard de Coligny, de pasgehuwde Henri de Navarre en Henri I de Bourbon-Condé discussiëren over de toestand, alleen de laatste vreest nog voor adders onder het gras. De admiraal en Navarre wanen zich veilig, maar Condé uit zijn bange voorgevoelens in een monoloog vol woordspelingen. Anslo, die maar één toneelstuk heeft geschreven, toont zich met zijn chiasmes (smert gevoel – gevoelen smert) en annominatio’s (leidende verleit) hier ook meer een lyricus in de traditie van Hooft dan een dramaturg:
Die niet kan ’t geen hy wil moet willen ’t geen hy kan.
Hier wordt ik overstemt, schoon ik de vrees verban,
Zy blyft my noch al by. z’is niet in slaap te sussen,
Maar waakt by nacht en dagh, en laat my ondertussen
Anxtvallig voor gevaar. zoo heb ik in myn hert
Eer ik de smert gevoel, ’t gevoelen van de smert.
Wat ’s dit? myn handt besterft. wie zou daar voor niet yzen?
Daar schynt de vloer van ’t hof steil tegens my te ryzen,
Waar in de Koningin, die ons zoo loos bespiedt,
Ontdekkende bedekt, gebiedende verbiedt,
En leidende verleit, zy trekt ons door haar treken,
En breekt de trouw den hals, en bergt noch haar gebreken, (vs. 219-230)
Condé is dus de enige die het aan ziet komen. Dan klinkt een schot: er is een mislukte aanslag gepleegd op de hugenotenleider Gaspard de Coligny. De radicale katholiek François I de Guise en Catharina de’ Medici, de koningin-moeder veinzen ontzetting (zij weten maar al te goed dat het hún aanslag was) en nu besluiten zij om alles op alles te zetten en niet alleen de leider, maar alle hugenoten af te slachten:
Dies laat ons, die de wraak eerst wilden naau bepalen,
Het op den gansche hoop in ’t algemeen verhalen. (vs. 585-586)
Daarvoor heeft zij toestemming van haar zoon nodig, die juist dacht dat de ellende achter de rug was. Karel spartelt tegen, hij kan de massamoord niet met zijn geweten verenigen:
Cat. Wie geeft u ongelyk? Kar. Myn hert met haar getuygen.
Cat. Wie spreekt dat vonnis uit? Kar. De vierschaar van ’t gemoedt.
Myn bloedt was heel verhit. Cat. Dat koelt men best met bloedt.
Kar. Zal ik myn eyge ziel en myn geweten schennen?
Cat. Ziet dat gy ’t niet belydt. Kar. Kan ik het haar ontkennen?
Myn tong en myn gemoedt staan in een vast verbondt.
Cat. Wanneer uw hert het melt, zoo klop het op de mondt.
Kar. Het valt de mondt te zwaar de stem van ’t hert te smoren.
Cat. Uw mondt sprak maar dien eedt. uw hert heeft niet gezworen.
Kar. Moet dan uw Karels naam gespelt zyn als een vloek,
In ieders hert en mondt, een nooit versleten boek. (vs. 1084-1094)
Als al haar politieke en religieuze argumenten schipbreuk lopen op Karels integriteit, neemt zij haar toevlucht tot een beroep op zijn mannelijke eer. Zij scheldt hem uit:
Slapmoed’ge zacht van hert, ondienstig tot de kroon.
Gy bastert van gemoedt, gy zult het zoo noch maken,
Dat ik uit vrees van smaat zal moeten u verzaken.
Verwyfde Konings kint, gy vrou van moedt en geest,
Ik schoey een manlik hert op vrouwelyke leest.
Gy blode suffert, foei, waar zyt ge toe vervallen? (vs. 1174-1179)
Dat geeft de doorslag: Karel laat de klokken luiden en het moorden begint. De ‘Rey van Navarroische Maagden’ vergelijkt het met de Vespri Siciliani. De ideale achtergrondmuziek is het slot van Verdi’s opera. Si sente la campana, Erich Kleiber 1951.
En dan komt de volgende dag. Catharina loopt trots door de met lijken gevulde straten van de stad:
Rijs op, ô morgenzon, zoo zien wy of te nacht
Het koninglik bevel al naarstig is volbracht. (vs. 1676-1677)
Maar Karel kon er niet goed van slapen. In een angstige droom zag hij de vermoorde hugenotenleider Teligny, die zijn weduwe toesprak met een troostende voorspelling:
Gy, die my nu bedroeft de leste eer wilt bewyzen,
Zult, door uw twede trou tot aan de starren ryzen,
En wezen, tot in top door ’t milt geluk gestelt,
De Moeder van die zoon, de vrou van zult een Helt,
Oranje toegenaemt, die zware zwarigheden,
En heeft veel zuurs bezuurt, en zoo veel leedts geleden,
En ook, op dat de staat moght vry zyn, jaar op jaar,
Veel onweers afgeweert, gevaren door ’t gevaar.
Tot dat hy op het lest, om Nederlandt t’ hervormen
Zoo lang heeft uitgehart, zoo lang en harde stormen;
Al eer hy, door de hoop van een geruster tyt,
De hoop en vrees van Flips, van vreemt gewelt bevrydt; (vs. 1790-1801)
Zij zal de moeder zijn van Frederik Hendrik, die Nederland zal bevrijden van de Spanjaarden. En zo heeft het verslag van de Bartholomeusnacht een Nederlands staartje met de verheerlijking van de pas overleden stadhouder.
Gruwelijkheden zoals in dit treurspel waren geliefd in de zeventiende eeuw, totdat het Frans-classicisme met deze traditie breekt. Lambert van den Bosch had al eerder een spel over de bloedbruiloft geschreven: Carel de Negende (1645). Andere voorbeelden van gruwelspektakels zijn: de Belegering van Leyden door Reinier Bontius (1645), Herstelde hongers-dwangh, of Haerlems langh en strenghe belegeringhe, ende overgaen der selver stadt, door het scherpe swaerdt der ellenden door Steven Theunisz. van der Lust (1660) en De verkrachte Belgica door Arent Roggeveen (1669). Theater Kwast heeft keus genoeg voor nog een bloederig seizoen.
Laat een reactie achter