door Jan Stroop
Een van de aardigste bezigheden die ik op ’t Meertens instituut te doen had, was ’t tekenen van proefkaarten voor de Taalatlas. Je voelde je een beetje ambachtsman en bij dat tekenen kon je ook regelmatig verrast worden. Geen twee taalkaarten zijn namelijk ’tzelfde en terwijl je doende bent de symbooltjes een voor een op de invulkaart in te tekenen, nemen de verschillende woordgebieden hun unieke vorm aan. Lijkt een beetje op ’t ontwikkelen van een foto, waarbij de afbeelding ook langzaam tevoorschijn komt.
Bijzonder is ’t als je dan ontdekt dat er twee kaarten ontstaan die verband houden met elkaar. Geen wereldschokkende ontdekking zoals die van bijvoorbeeld weer een nieuw melkwegstelsel, of van een nieuw ‘deeltje’, maar toch. Bovendien kost taalkundig onderzoek aanzienlijk minder geld, dus als ’t eens niks oplevert, hoef je je niet zo schuldig te voelen.
De twee woordkaarten die ik hier presenteer, hebben met elkaar te maken. Ze geven de namen weer van respectievelijk de hooivork en de houten vork. Een beetje actueel vanwege de tentoonstelling Jeroen Bosch, die, naar ik verneem, door koning Willem Alexander inderdaad geopend is met een hooivork.
Zie het plaatje van een fragment van de beroemde Hooiwagen. Dat linkse gereedschap met die sikkelachtige kromming lijkt me overigens geen hooivork. ’t Is een niet bestaand werktuig. Nu blijken er twee varianten van de Hooiwagen te zijn. Ze bevinden zich in musea in Spanje. Mijn plaatje is een fragment van ’t schilderij dat in ’t Prado te Madrid hangt en dat nu tijdelijk in Den Bosch te zien is. ’t Andere hangt in ’t Escorial. Tussen die twee zijn bijna geen wezenlijke verschillen, beweert de site Villa la Repubblica.
Nou, daar denk ik anders over. Op die laatste Hooiwagen, uit ’t Escorial, zijn namelijk twee nagenoeg identieke echte hooivorken te zien. Dat noem ik dus, vanuit ’t perspectief van de hooivorkspecialist, een wezenlijk verschil. De meest waarschijnlijke ontstaansvolgorde van de twee schilderijen lijkt me te zijn: eerst Escorial (twee echte hooivorken), dan pas Prado (één vork en een ander gereedschap, dat niet van nut is). Laat nu kunsthistoricus Peter Klein op basis van onderzoek van ’t hout van de beschilderde panelen ook hebben vastgesteld dat de Hooiwagen in ’t Escorial ouder is dan die in ’t Prado. Tot overmaat: ze gaan alle twee terug op een origineel dat niet meer bestaat. Maar dit allemaal terzijde.
De vork die we allemaal kennen en gebruiken is de etensvork, maar die is van alle drie toch de jongste. Etensvorken komen in West-Europa pas voor vanaf ongeveer de 14eeeuw. De vorken die in ’t boerenbedrijf gebruikt werden zijn veel ouder. Twee namen springen in ’t oog: gaffel, een Germaans woord, de rode symbooltjes op kaart 1, en vork dat teruggaat op een Romaans of Latijns woord furca, de blauwe symbooltjes. Gaffel is ouder dan ’t importeerde furca. Bewijs daarvoor haal ik o.a. uit de vergelijking van de twee kaarten.
kaart 1 (ca. 1970)
Op de eerste kaart, die van hooivork, is te zien dat verspreiding van de afleggers van furca vragen oproept omtrent ouderdom en de richting van die import. Als ’t een ontlening uit de Romeinse cultuur is dan is ’t vreemd dat juist ’t gebied dat het langst onder Romeinse invloed heeft gestaan, Limburg, dat furca niet kent. Vork en varianten komen juist voor in ’t zuidwestelijke en westelijke deel van ons taalgebied.
Dat moet dus een ontlening zijn vanuit Noord-West-Frankrijk dat het woord wél van de Romeinen heeft leren kennen en waar het woord tegenwoordig, in elk geval in Picardië, fourkee luidt. Aanvankelijk zal de hooivork wel gewoon vork genoemd zijn. De samenstelling hooivork is van later datum, toen onderscheid door de opkomst van andere soorten vork gewenst werd. We hebben het hier over een nieuw soort vork, een van ijzer met twee tanden, die op een lange houten steel gemonteerd werd; zoals te zien op bovenstaand plaatje, onmiskenbaar een uitsnede uit ‘De hooiwagen’ van Jeroen Bosch, die hem zelf waarschijnlijk gaovelgenoemd heeft.
In de provincies Holland komt de benaming opsteker voor, naar een van de vormen van gebruiken van de vork: ’t omhoog brengen van ’t hooi op de hooiwagen of de hooizolder.
kaart 2 (ca. 1970)
Ouder dan de ijzeren vork is de vork van hout. Dat is een geselecteerde tak die zo gegroeid is dat ie uitloopt in een vorkvormig deel. Aanvankelijk was dat in onze contreien dus de enige vork en die werd voor allerlei doeleinden gebruikt. Toen de ijzeren vork hier verscheen, bleef er van zijn taken voornamelijk nog deze over, ’t wenden van ’t hooi op ’t veld en ’t opschudden en wegschuiven van ’t stro op de dorsvloer. Dat zijn lichtgewicht taken die een breekbare houten vork wel aankan. Bovendien heeft de houten vork ’t voordeel dat ie de zachte lemen dorsvloer of ’t dorskleed niet beschadigt.
De houten vork, die vanouds gaffel heette, bleef in gebruik naast de ijzeren vork, die diende voor ’t zwaardere werk. Zoals vergelijking van de twee kaarten duidelijk maakt, heeft ’t grootste gedeelte van ons taalgebied ook de oorspronkelijke benamingen behouden: gaffel voor de houten vork en vork voor de nieuwe ijzeren vork. Dat is de normale gang van zaken als er iets nieuws verschijnt. ’t Nieuwe brengt zijn eigen naam mee.
Maar in ’t oostelijke en zuidoostelijke deel van ons taalgebied ging de oude benaming gaffel over op de nieuwe ijzeren vork. Zie ’t rode gebied op kaart 1. Dat betekende dat om misverstanden te voorkomen er iets gedaan moest worden met de naam gaffelvoor de oude houten vork. En dat gebeurde ook. Gaffel werd uitgebreid met een specificatie en zo ontstond schudsgaffel en varianten. Op kaart 2 zijn dat de gevulde rode cirkeltjes.
Ook dit proces komt bij nieuwigheden vaker voor. Denk aan de opkomst van de margarine die al gauw botergenoemd werd waardoor de naam van de uit melk bereide boter gespecificeerd werd en roomboter of echte boter ging heten.
De samenhang tussen de twee kaarten, hooivork en houten vork, blijkt uit de nagenoeg identieke verspreiding van gaffel = hooivork (kaart 1) en schudsgaffel= houten vork (kaart 2). Deze ontwikkeling heeft zich niet alleen in oostelijk Nederland voorgedaan maar ook in een groot gedeelte van ’t aangrenzende Duitse taalgebied. Ook daar heet de hooivork gaffelen de houten vork schudsgaffel.
De vraag waar ik geen antwoord op weet is waarom in ’t ene gebied tegelijk met ’t nieuwe gereedschap ook zijn Romaanse naam overgenomen werd en verder alles bij ’t oude bleef, terwijl in ’t andere gebied ‘gekozen’ is voor dat ingewikkelde ruilproces (de oude naam toekennen aan de nieuwe vork en de oude naam specificeren voor de oude vork).
Raadselachtig blijft hoe dat laatste proces in zo’n groot gebied in zijn werk gegaan is. Tegenwoordig zou er misschien overleg geweest zijn binnen de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) over hoe te handelen bij nieuw gereedschap. Dat taalgebruikers dat in onderling overleg zouden hebben besloten is een onzinnige gedachte. Dat ze allemaal de nieuwe vork bij dezelfde importeur zijn gaan kopen al evenzeer.
Nog wat kleingoed. In West-Vlaanderen heet de houten vork spriet, een woord dat verband houdt met (ont)spruiten. In Friesland was de benaming skeksel in gebruik. Die naam komt in de enquête van 1956 al niet meer voor en staat dus ook niet op de kaart. Skeksel houdt verband met ’t werkwoord schikken‘aan een kant schikken, opzij schuiven’.
Laat een reactie achter