Door Marc van Oostendorp
Soms komt er zomaar op een doordeweekse dag een nieuwe bevestiging binnen van een al lang bekende theorie. Dat gebeurde bijvoorbeeld vorige week, toen ik deze twee tweets kreeg:
@fonolog @onzetaal vraagje: mijn dochter (4) spreekt geen voegwoorden uit in een bijzin. Is dat een bekend verschijnsel? 1/2
— Marlijn Timmermans (@MarlijnTM) 28 april 2016
@fonolog @onzetaal voorbeeld: “ik zie dat jij er bent” wordt “ik zie ben jij er bent”. Voegwoord wordt vervangen door werkwoord 2/2
— Marlijn Timmermans (@MarlijnTM) 28 april 2016
Er is in het Nederlands een opvallend verschil tussen hoofd- en bijzinnen: in de eerste staat de persoonsvorm altijd op de tweede plaats in de zin, maar in de tweede staat hij achteraan in de zin. In plaats daarvan staat er vooraan in de zin een voegwoord:
- Jan loopt op straat.
- Ik denk dat Jan op straat loopt.
Volgens een syntactische theorie die meestal wordt toegeschreven aan de Groningse taalgeleerde Jan Koster, is de plaats waarop de persoonsvorm staat in de hoofdzin en de plaats waarop het voegwoord staat in de bijzin dezelfde plaats. Iedere zin heeft een soort stramien dat begint met een voegwoordpositie. In de hoofdzin dreigt die positie leeg te blijven, en wordt het werkwoord van achter in de zin (waar hij normaal gesproken staat) om die lege positie op te vullen.
Taalkundigen hebben in de loop van de tijd allerlei ingenieuze argumenten gevonden voor deze gedachte. Een mooie is bijvoorbeeld voegwoordvervoeging. In sommige Nederlandse dialecten wordt het voegwoord vervoegd; het krijgt dan de uitgang die het werkwoord op die plaats ook zou krijgen. In Zuid-Holland zegt men bijvoorbeeld traditioneel:
- dat-e wij speul-e
Die uitgang,die het bekendst is geworden uit het lied datteme toffe jongens zijn,waar me een vorm van we is, vinden we alleen in het meervoud. Omdat de eerste persoon enkelvoud niet met –e wordt verbogen, kun je niet zeggen:
- dat-e ik speul [uitgesloten]
De reden daarvoor is dat de eerste persoon enkelvoud geen –e uitgang verdraagt. Het is trouwens niet altijd de meervoudsuitgang die op het voegwoord terecht komt. Hier is een Fries voorbeeld, waar het gebeurt met de uitgang van de tweede persoon enkelvoud:
- Heit sei dat-st do soks net leauwe moa-st. [Vader zegt dat je zoiets niet geloven moet]
Soms krijgt het verbogen werkwoord een andere uitgang als hij vooraan in de zin staat (op de plaats van het voegwoord) dan wanneer hij achteraan staat. In Twentse dialecten zeg je bijvoorbeeld:
- speule wij
- wij speult
Het voegwoord krijgt in zulke dialecten dezelfde uitgang als het werkwoord dat vooraan staat:
- dat-e wij speult
Maar zo spectaculair als de voorbeelden van Marlijn Timmermans zijn deze voorbeelden niet. Het is net alsof haar dochtertje hetzelfde ontdekt heeft als Jan Koster en de taalkundigen na hem: de plaats van het voegwoord is óók de plaats van de persoonsvorm.
In het voorbeeld dat Timmermans geeft heeft het werkwoord zelfs twee keer een verschillende verbuiging (ben jij bent), maar in een mail licht moeder Timmermans toe dat ze de indruk heeft “dat ze de -t dan inslikt ipv dat ze bewust ik/jij-vorm gebruikt”. In diezelfde mail zegt ze dat de dochter “zowel tegenwoordige als verleden tijd [gebruikt] en in alle persoonsvormen”. Bovendien geeft ze nog een paar voorbeelden:
- Ik wist niet was jij er was
- Ik hoop mogen we erin mogen
- Ik wist niet was jij geweest was
Een van de ingewikkelde dingen die kinderen moeten leren als ze Nederlands leren, is waar ze het werkwoord precies moeten plaatsen; en dat dit anders is in hoofd- dan in bijzinnen. Gegevens zoals die van dochter Timmermans geven er een inkijkje in, en mogelijk een aanwijzing dat taalkundige theorieën op dit vlak er niet zo ver naast zitten.
Je zou overigens wel verwachten dat meer kinderen dit soort dingen doen. Het is mogelijk dat het nog geen ouder is opgevallen, of in ieder geval dat nog geen ouder de moeite had genomen er een taalkundige over te tweeten. Van dit soort alledaagse observaties moet de taalkunde het natuurlijk eigenlijk hebben; dankzij de sociale media zijn er ineens honderdduizenden oren en ogen bijgekomen.
Hier is een artikel van Jan Wouter Zwart over verbogen voegwoorden.
Laat een reactie achter