Door Ton Harmsen
Wie naar het buitenland gaat koopt een reisgids. In de zeventiende eeuw was dat niet anders. Er waren gidsen voor allerlei landen, variërend van praktische handleidingen (type Lonely Planet) tot beschrijving van kunst en cultuur (Agon cultuurgids). Italiëgangers – handelaars, studenten, geleerden, geestelijken en militairen – reisden over de Alpen of per boot, en bezochten Milaan, Florence, Venetië en Rome. Napels was veel minder in trek, misschien vond men het te ver of te onveilig. Het was niet zo dat men geen belangstelling had voor de oude en rijke hoofdstad van het koninkrijk Napels, want de gidsen bevatten vaak een uitvoerige en euforische beschrijving van de schoonheden ervan. In ieder geval geldt dit voor de Wegh-wyser door Italien, die voor het eerst verscheen in 1657. Vier jaar later kwam een vermeerderde en geïllustreerde editie uit, en weer vier jaar later de derde druk van dit werk van Lambert van den Bos, de orangistische Dordtse conrector die een van de meest productieve auteurs van zijn tijd was. Zijn boeken, veelal vertalingen en compilatiewerken, maken allerlei kennis toegankelijk voor het Nederlandse publiek. Hij vertaalde als eerste Don Quichotte in het Nederlands, hij schreef lofdichten op de Oranjes en hun veldheren, en schreef of redigeerde talrijke historiewerken. Hij was goed thuis in de contemporaine geschiedenis van Napels: zijn vertaling van Giraffi’s Napelsche beroerte (1652) over de opstand van Mas Anjello (1647) bracht Thomas Asselijn in 1668 tot het treurspel Op- en ondergang van Mas Anjello, of Napelse beroerte. Zelf schreef Van den Bosch ook zeven treurspelen, waarvan er enkele door Ceneton zijn uitgegeven.
Van den Bos wijdt een hoofdstuk van twintig pagina’s aan Napels, aanzienlijk minder dan de 55 die Rome krijgt. Daarvoor en daarna bespreekt hij gedetailleerd de omgeving: de Vesuvius, Solfatara, Pozzuoli, Cuma, Pompeii, Ercolano, Capua en zelfs de Griekse tempels van Paestum. Ischia, Capri en Procida vermeldt hij niet. Met dit boek in de hand kan men maandenlang in Campanië doorbrengen, al is het veilig de Guida d’Italia, Napoli e dintorni van de Touring Club Italiano in de andere hand te houden, want de productieve Van den Bos kon ook heel slordig zijn – of maakte misschien gebruik van onbetrouwbare bronnen. Van den Bos was een vaardig compilator die zijn gegevens duidelijk bijeen heeft geraapt uit de overvloed aan Latijnse, Italiaanse, Spaanse en Franse boeken over Italië. Zijn boek is heel anders opgezet dan het al eerder verschenen en succesvolle boek in het Nederlands over Italië van zijn Delftse collega: conrector Caspar Ens publiceerde in 1602 de Delitiae Italiae dat is: eyghentlijcke beschrijvinge wat door gantsch Italien, in elcke stadt ende plaets te sien is. Ook hij bespreekt de kerken en kastelen; met zijn sappige details maakt hij de reizigers echt nieuwsgierig naar de kathedraal van Napels:
Aen de Trappen by den grooten Outaer, siet men onder anderen eenen Marmelsteen, daer sietmen een Man ende Vrou op wtgehouwen, de welcke onbehoorlicker wijse met malcanderen te doen hebben, t’welck een schoon cieraat is voor dese Kerck. [fol. K4v]
Het boek van Ens is meer praktisch van aard. Het is vooral gericht op zakenlieden, want hij behandelt de muntsoorten en de taal van Italië, in een lange appendix met ‘Lustige dialogi ofte zamensprekingen Italiaens ende Neerlants van alderley handelen, die eenen voorcomen connen, daer wt een yder de Italiaensche spraeck van sich selfs leeren, ende in alle voorcomende handelingen op goet Italiaens spreken ende antwoorden can.’ De dialogen zijn vooral gericht op kooplieden. Zo leert de lezer hoe hij een hotelkamer kan boeken, maar ook hoe hij een kwitantie opstelt of hoe hij onderhandelt over de prijs van zijn koopwaar: ‘Het cost my meer dan ghy my biet: ick sou te vele verliesen. – Piu mi costa ché non m’offerette: troppo ci perderei.’ Lambert van den Bos biedt dergelijke zakelijke instructie niet. En de Descriptio Italiae van Caspar Barlaeus (1626) is weer heel anders van opzet: nauwelijks een toeristische beschrijving, maar meer een historische en sociologische studie.
Van den Bos heeft zich in zijn studeerkamer op Latijnse, Italiaanse en Spaanse gidsen gebaseerd. Zijn Wegh-wyser biedt de moderne Italië-reiziger niet veel houvast maar wel het charmante genoegen de oude beschreven plaatsen en bezienswaardigheden, die grotendeels nog bestaan, te zien door de ogen van een zeventiende-eeuwse toerist. Des te meer met de bijbehorende anekdotes.
Van den Bos begint zijn beschrijving van Napels (in het Grieks Parthenope) bij Mergellina, waar de tombe van Vergilius staat, overgroeid met laurierstruiken. Vergilius is in Brindisi gestorven maar volgens zijn wens begraven bij Napels, waar hij de Georgica had geschreven. Tegenwoordig is daar een parkje met uitleg bij de vegetatie aan de hand van passages uit Vergilius’ gedicht op het boerenbedrijf. Vlakbij zijn tombe is ook de kerk Santa Maria del Parto waar Sannazaro begraven ligt, de dichter die in de stijl van Vergilius een epos over Maria dichtte, en met die omstreden daad aan de wieg stond van het christelijk epos:
Men wil oock dat Virgilius (onder andere voortreffelicke Mannen, die aldaer, om hun verstant te bequamer te vinden, sich voor een wyl ter woon begaven) daer de Boecken van sijnen Landtbouw sou gemaeckt hebben, gelijck hy oock op het laetste van syn laetste Boeck seght:
. Illo Virgilium me tempore dulcis alebat
. Parthenope, studiis Florentem ignobilis oti.
. Dat is:
. Toen was Parthenope de Stadt die my behoedt,
. En in mijn ledigheyt mijn besigheden voedt.
Jae self oock, wanneer hy tot Brundusium woonde, heeft hy gewilt, dat syn lichaem na Napels sou gebraght en aldaer begraven worden, ’t welck de getuygenissen van veel oude Dichters bewaerheyden, gelijck oock syn Begraefplaets als noch omtrent Posilippo getoont wort. En niet verre van daer het huys van Actius Syncerus Zannasarius, een getrouw navolger van Virgilius, ’t welck volgens syn uytterste wil, tot een Klooster gemaeckt is. [p. 427-428 ]
Na deze korte omweg neemt Van den Bosch ons mee de stad in. Hij begint met de kerken: de Santa Chiara, de San Giovanni a Carbonara, Santa Maria la Nova, de kathedraal San Gennaro met zijn relikwieën, en de Basilica della Santissima Annunziata met het Ospedale dei Poveri. Daar zouden twee gemummificeerde babylijkjes te zien zijn, slachtoffertjes van de kindermoord van Bethlehem.
De Santa Chiara is vooral beroemd door de majolicategels in de kloostergangen. Die waren er in Van den Bos zijn tijd heus ook, maar hij noemt alleen het kruisbeeld dat tegen Thomas van Aquino gesproken zou hebben:
Menighte van Kercken, Kloosters, en diergelijcke geestelicke Gebouwen, worden hier en daer door de Stadt verspreyt gesien, onder welcke de Kerck van Santa Clara wel besiens waerdigh is, gesticht van de Koningin van Spangjen Sanchia, van sommigen Agnes genoemt. Sy staet verçiert met de treffelicke graven der oude Koningen, als oock met het wonderlicke Crucefix, dat tegen Thomas Aquinas sou gesproken hebben: Bene de me scripsisti Thoma, Thomas ghy hebt wel van my geschreven; beneffens andere Oudtheden en Gedachtenissen meer, en Marmere Beelden, naer het leven uytgebeeldt. [p. 429-430]
Dat Sancha van Majorca niet de koningin van Spanje maar van Napels was (door haar huwelijk met Robert d’Anjou, koning van Napels) zij Van den Bos vergeven: zij was in ieder geval een Spaanse en zij was een koningin. Maar wat hij zegt over het kruisbeeld dat Thomas van Aquino toesprak is onjuist: de ‘Cappellone del Crocifisso’ bevindt zich in de San Domenico Maggiore. Het graf van Robert de Eerste ligt daarentegen weer wel in de door zijn vrouw gestichte kerk, maar Van den Bos denkt dat zijn graf zich bevindt in de Chiesa di San Giovanni a Carbonara (niet Carbonaria):
In de Kerck van Sint Joannes de Carbonaria is het Graf van den Koninck Robrecht, soo heerlick door meest alle Geleerden, en voornamentlick door Petrarcha en Boccaccio gepresen. [p. 430]
Die bewering over Petrarca en Boccaccio is nogal gratuit, want die hebben zoveel over Napels geschreven. Van den Bos had bij de San Giovanni a Carbonara moeten wijzen op het mausoleum van koning Ladislaus I, in 1414 opgericht door zijn zuster en opvolgster Joanna II van Napels.
Dan komt de Santa Maria la Nova met de tombe van de Franse maarschalk Odet de Foix, en van de Spaanse condottiere Pietro Navarro:
In de Santa Maria Nuova is het gebeente van Odett du Foix van Lautrecht, en van Petrus van Navarren. [p. 430]
Een beetje achteloos presenteert Van den Bos de San Gennaro, dat is de oude naam van de domkerk van Napels (il Duomo), gesticht door Karel II van Anjou. De lezer van 1657 zal er geen moeite mee hebben gehad, maar voor de moderne lezer bestaat hier verwarring, omdat Karel III van Bourbon in de achttiende eeuw in Napels een nieuwe kerk aan San Gennaro heeft gewijd. Toch had Van den Bos aan zijn San Gennaro wel wat meer nadruk mogen geven: het is de imposante Duomo, waar nog altijd drie keer per jaar het bloed van de heilige Januarius vloeibaar wordt (tenzij er een ramp voor de stad dreigt):
In de Kerck van Sint Gennaro siet men veel overblijfsels der Heyligen, heel kostelick in Goudt en Silver beslagen, beneffens verscheyden kostelicke vereeringen van Koningen en Vorsten, die men maer een mael des jaers openbaerlick laet sien. Maer niet wort ’er hooger geacht als het Hooft van Sint Gennaro, eertijts Bisschop van Pozzuoli, beneffens een flesken met Bloedt van den selven Heyligh, doch hardt en te samen geronnen: maer (gelijck men seght) het selve Bloedt op den Hooghtijdt, beneffens het Hooft op den Altaer geset zijnde, begint het te smelten, en gelijck verschen Wijn te wercken. [p. 430]
In de dom is wel meer te zien, maar Lambert van den Bos is alweer op weg naar de Annunziata met het armenziekenhuis en het weeshuis: in de muur van de kerk was een loket waar men anoniem baby’s kon deponeren. Het verhaal van de gemummificeerde kinderen van Bethlehem is natuurlijk verzonnen en inmiddels worden die niet meer vertoond:
Van daer gaet men na All’Annunciata, mede met veel kostelicke Heylighdommen en Geschencken verrijckt, onder de welcke twee doode Lichaemkens getoont worden, yeder anderhalf voet lang, die van twee van de vermoorde Kinderen tot Bethlehem souden zijn, die noch geheel van huydt zyn, in de welcke de plaetsen der wonden noch gesien worden, zynde den eenen in de borst, en den ander in het hooft gewondt. Van daer gaet men na het Arme Gasthuys, dat aen de Kerck vast is, daer over de twee duysent Arme, Siecken, Kreupelen, en Lammen onderhouden worden, beneffens meer als acht hondert Weesen en Vondelingen, die aldaer opgevoedt, en in goede konsten opgetrocken worden. Het is een groot vermaeck een yeder sijn werck en werckplaets te besien, niet sonder verwondering over de goede ordere en tucht die onder hen gehouden wort. [p. 430-431]
Het is duidelijk dat Lambert van den Bos meer te doen had dan zich om Napels te bekommeren. Maar ook al is zijn reisgids verre van accuraat, hij somt de belangrijkste kerken op, en daarmee geeft hij de reiziger een handvat om de weg te vinden in het doolhof dat Napels is. En hij drukt de moderne reiziger met zijn neus op de Napolitaanse geschiedenis, die ingewikkeld genoeg is om met elk steuntje blij te zijn, ook al is het wat krakkemikkig. Je kan de Wegh-wyser niet altijd vertrouwen, maar het is een bron van vermaak, ook voor de moderne toerist.
http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Renaissance/BosItalia1661.html
Laat een reactie achter