Door Ton Harmsen
In 1669 is Andries Pels een van de oprichters van Nil Volentibus Arduum. Maar in 1668 was het Frans-Klassicisme nog ver weg. Zonder zich te bekommeren over ‘eenheid van handeling’ of ‘waarschijnlijkheid’ schrijft Pels in dat jaar twee stukken waarin kunst- en vliegwerken, godenverschijningen, lange monologen en verdeling in drie bedrijven nog een heel andere sfeer oproepen. Beide stukken ontlenen hun stof aan de lotgevallen van Aeneas in Carthago. De opbouw van de voorstelling is bijzonder: om en om speelt men één bedrijf van het treurspel en één van het blijspel, zoals Pels aangeeft:
Dit Blyspel speelt bequamelijk met zijne dry deelen, achter ieder deel der zelve orde van Didoos doot. (Julfus, fol. *6v)
Om die twee-eenheid te bezegelen draagt Pels in 1668 het treurspel op aan burgemeester Cornelis van Vlooswyk (geboren in 1601), en het blijspel aan diens zoon Nicolaes (1638), de jonge drost van Muiden. Nicolaes van Vlooswijk was tien jaar eerder door Vondel bezongen als hoofdrolspeler in de Philedonius van Van den Ende (1658).
De samenhang van Didoos doot en Julfus is snel in vergetelheid geraakt: na 1668 verschenen enkele herdrukken maar altijd los van elkaar. De exemplaren die in bibliotheken zijn overgeleverd zijn zelfs nooit samen in één band gebonden. Het is niet duidelijk waarom de bedoeling van Pels zo slecht begrepen is, er bestond toch een lange traditie van afwisseling van ernst en vrolijkheid. Na een ernstig spel voert men bijna standaard iets luchtigs op, en komische intermezzi met boeren of kluchtfiguren moesten de naargeestige sfeer van angst en dood in treurspelen doorbreken. Wat betreft in-elkaar-geschoven treur- en blijspelen is het in Noord-Nederland bij dit ene geval gebleven. Pas later, in de achttiende eeuw publiceren de Zuid-Nederlandse jezuïeten toneelstukken met een komisch tussenspel. Zo volgt in het treurspel over koning Jaddus (Ieper, 1730) op elk bedrijf een blijspel-acte over een gierige vader, zonder een duidelijk verband tussen de beide stukken.
Bij Didoos doot staan vier drempeldichten. Het eerste is van Constantijn Huygens:
. Sagh Dido noch eens op, en dacht aen den Troiaen,
. En dacht aen wat sy deed, en beter had gedaen,
. Sy wenschten hem licht weer eens aen, eens van haer werven,
. Om noch soo cierlijck eens, als Pels haer leert, te sterven.
Huygens vindt Pels belangrijk genoeg voor een lofdicht, hij heeft er vijf minuten voor uitgetrokken. Hij formuleert tamelijk duister, zoals zo vaak: vers 3 betekent ‘Dan zou zij misschien wensen dat hij nog eens in haar haven arriveerde, en er nog eens uit zou vertrekken.’ Zijn gedachte dat Dido een nieuwe kans zou waarderen om te reageren op het korte verblijf van Aeneas aan haar hof is charmant, maar zonder veel inhoud. Huygens hoeft het spel niet te kennen om dit vers te schrijven. Uit het tweede lofdicht, van Vondel die ondertekent met ‘Justus Agrippinas’ (Joost van Keulen), blijkt meer kennis van het spel. Bij Vergilius en in de beeldende kunst doorsteekt Dido zich op de brandstapel, die zo hoog oplaait dat Aeneas hem vanuit zee kan zien. Bij Pels neemt Juno haar mee naar de hemel nadat zij zelfmoord heeft gepleegd met het zwaard dat Aeneas haar zelf gegeven had als onderpand van zijn geveinsde trouw. Als Vondel de sterfscène van Elize (Dido) aanduidt noemt hij inderdaad alleen het zwaard:
. De dootsche Elize, uit donkre myrtewouden
. Verrezen, en van wanhoop aengevoert,
. Komt spoken, op den toon der overouden,
. In onze lucht, van dat gezicht beroert.
. Zy ziet de vloot der Trooische bannelingen
. Voor wint in zee heenzeilen in ’t verschiet,
. En kan van wraek zich toomen noch bedwingen.
. Nu gryptze ’t zwaert des helts, die haer verliet.
. Maer och! geen zwaert vergoet dees nederlage,
. De schennis van haer naem, en faem, en eer.
. Daer leghtze in ’t bloet en zieltooght, gansch Kartage
. Stort anderwerf op ’t lijck van Dido neêr.
. De geest van Pels herbaert verstorve minne.
. Elk spiegle zich aen zijne Koninginne.
Drie kwatrijnen met een afsluitend distichon (veertien verzen en toch geen sonnet: Vondel schrijft vaak gedichten in een wisselend aantal kwatrijnen met een distichon als coda), waarin hij niet vertelt wat Pels toevoegt aan de gegevens van Vergilius en Ovidius.
Een stap verder gaat Catharina Questiers in haar zestienregelige lofdicht, opgebouwd uit twee octaven met het rijmschema aBBaCddC, telkens twee kwatrijnen die afwisselend staand en slepend beginnen. Het is dezelfde techniek die zij eerder toepaste in haar bewerking van Vondels vertaling van de eerste ode van Horatius. Questiers gaat wel in op de bijzondere bewerking van Pels:
. Eneas tegen wil van d’Afrikaanse stranden
. Door ’t Nootlot en ’t bevel der Goden afgescheurt,
. Doet Vrouwe Elize, die vast kermt, en zucht, en treurt,
. Nu meer in wanhoop als voorheen in liefde branden.
. Haar macht van zich aan hem te wreeken, is voorby.
. Wat nu? ontbreeckt een hart wel moet, een arm wel krachten
. In zoo een hart gety van hollende gedachten?
. O neen. zy moort zich zelve in haare razerny.
. Wie treurt niet om dien druck? wie schrickt niet voor sulck woeden?
. Dat kermen gaat ons aan, dien degen in het hart.
. O Pels, ten waar uw geest voorzien hadde onze smart,
. Het Amsterdams Tooneel verdronck in traanevloeden;
. Nu is het u verplight, om dat gy druck en boert,
. By beurten, onverwart, malkand’ren doet verpoozen;
. En mengt de doornen van dien jammerstof met roozen,
. Wanneerge uw Koningin ten Schouwtooneele voert.
Inderdaad brengt Pels beurtelings ernst en grappigheid, ‘druck en boert’ op het toneel. De informatie die Questiers geeft over de manier waarop hij dat doet is wel heel summier. Gelukkig is er nog een vierde lofdicht, door François Snellinx:
. Elk geeft zijn oordeel, hoe een Treurspel, ter tooneelen,
. Voor d’oogen, op ’t volmaakst, verhandeldt diendt te zijn.
. Veel’ Grieken willen dat de treurrólle af zal speelen
. In vijf bedrijven, en in eenen zonneschijn:
. Maar Rinthon, meede een Griek, nam niet dan drie bedrijven,
. En vlydde tusschen elk een boertigh byspel in.
. Itaalje en Spanje draafdt op deezen voet in ’t schrijven,
. En op hun voorbeeldt speelt Kartagoos Kooningin.
. Elizes schim ga vry ’t Elizisch veldt doorzweeven,
. Elize zal door Pels, Pels door Elize leeven.
Snellinx kan wat Pels doet in een literair-historisch kader plaatsen. De toneelschrijver Rhintho, uit de Griekse kolonie Taranto, maakte treurspelen in drie bedrijven waartussendoor hij tweemaal een platte komedie gaf. Aelius Donatus vermeldt dit in zijn Terentiuscommentaar. Het komt overeen met de methode die Pels hanteert. Alleen geeft Pels zowel het ernstige als het komische toneelstuk drie bedrijven, zodat de voorstelling komisch eindigt. De gewoonte van de achttiende-eeuwse jezuïeten was een tragedie van vijf bedrijven te larderen met een komedie van vier.
De ‘inleiding tot den inhout’ van Didoos doot geeft een uitvoerige samenvatting van wat aan de intrige voorafgaat, te beginnen met de aanleiding en de afloop van de Trojaanse oorlog, wanneer Aeneas met Anchises op zijn rug en Ascanias aan zijn hand het brandende Troje verlaat:
Sedert dat Juno en Minerva van den gouden Appel versteken waren door het oordeel van Paris, die den zelven, neffens den prijs der uitstekenste schoonheit, aan Venus gaf, worteld’er tusschen die Godinnen zoo bitteren haat, dat zy, ziende malkanderen niet te konnen beschadigen, dien zochten uittevoeren, d’eene tegen des anderen aartsche gunstelingen. Hier uit sproot dien tienjarigen oorlog, en eindelijk de verwoesting van dat vermaarde Troje, met het omkomen aller Grooten van Koninklijken stamme, behalven Eneas, die met hulp en op den raat van Venus zijne moeder die gemeene nederlaag ontquam, neffens zijnen ouden vader Anchizes, die hy op zijne schouderen torste, en zijn zoon Askaan die hy met de hant nasleepte, en beide, met zich zelve ter naauwer noot bergde uit den brant der Stad, daar zijn vrouw Kreüza, hem wat te langzaam volgende, in sneuvelde.
Zo wentelen de onaantastbare goden hun geschil af op de sterfelijke mensen. Didoos doot is een fantasie over wat er gebeurd kan zijn op de dag van het voorbestemde vertrek van Aeneas uit Carthago. Vergilius vertelt hoe Mercurius hem aanspoort zijn missie naar Latium te vervolgen; Ovidius laat in een heldinnenbrief Dido aan het woord die hem angstig en verwijtend toespreekt. Pels vult deze klassieke bronnen aan met een sprookjesachtige constructie: Cupido komt zingend het toneel op in de gedaante van Ascanias. Tot verbazing van Dido en haar zuster Anna blijkt de engelachtige jongen plotseling in een duivelse intrigant te zijn veranderd. Met Cupido geeft Pels een heel andere draai aan het tragische vertrek van Aeneas uit Carthago. Cupido weet Dido’s zuster Anna zo ver te krijgen dat zij haar stille liefde voor Serestus, een edelman uit het gevolg van Aeneas, uitspreekt. Daartoe draagt hij zijn ‘minnegoodtjes’ op een deel van Aeneas’ paleis boven het hoofd van Serestus te laten instorten zonder dat hij gevaar loopt: in de paniek kan Anna haar liefde niet meer verborgen houden. In de constructie van Pels maakt Dido’s dood de troon vrij voor haar zuster Anna en Serestus, die haar liefde beantwoordt. Als zij de troon bestijgt heeft zij een Trojaan aan haar zijde. Later, in de Punische oorlogen, zullen twee afstammelingen van Troje de gevolgen van Aeneas’ avontuur ondervinden. Dat voorspelt Juno, die in de laatste scène als dea ex machina Dido meevoert naar de hemel en Anna de toekomst dicteert:
Iuno. Verleide, en jammerlijk bedrogen Koningin,
. Ik daalde neder op de galm van uwe klachten;
. Om uwe pijnen te verkorten, en verzachten.
. Men til d’onnoosle, die vast zieltoogt, in mijn schoot.
. Gy lijt voor uwe tijd een onverdiende doot.
. U trouwe min doet my uw lof en lijf beschermen;
. Uw jamm’ren, dat ik my genadig wil erbarmen
. Des ongelux, dat dit te recht mistroostig volk,
. Zoo donker dreigde. Kom, rijs met my in deez’ wolk;
. Gy zult aan ’s hemels boog de waerelt weêr verblyden
. Met uwe glans een reex van nooitvoleinde tyden.
. En gy, Kartagers, let op mijn bevel. Hout moet;
. Zoo zal uw’ dapperheit met eere en overvloet
. Gezegent worden; gy ten schrik van uwe buuren
. Opwassen; tijdt en nijt doorworstlen, en verduuren;
. Steeds overwinnen, waar ’t uw sabel heene munt.
. En schoon het Nootlot aan Eneas heeft vergunt;
. Dat zijn geslacht de wet moet aan de waerelt geven;
. Nochtans moetge onvermoeit hun oogwit wederstreven;
. En zien, waar ’t mooglijk, te verzetten het Besluit;
. Te maken, dat het kome op eene storting uit.
. Daarom zy erffelijk in uw nakomelingen,
. En zijne, een bittren haat, te temmen, noch te dwingen;
. Op dat, indien ’t gebiet des waerelts endlijk moet
. Aan hen vervallen, zy het koopen met hun bloet,
. En zweet, en arbeit, en onzeggelijke rampen;
. En in dat groots bezit niet raken zonder kampen.
. Ja zelve moet hen uit hun eige vaderland
. Een vyand opstaan, en hen spits biên; tegenstand,
. En werk verschaffen; en hun smerten dus vergrooten.
. Dewijl tot opgang van uw voorspoet is besloten,
. Dat u Serestus zal regeeren; en zijn trouw
. Aan Anna geven, die hem zijn zal tot een vrouw,
. U tot een Koningin, en my tot zoo beminde,
. En waarde een dochter, als ik immermeer bezinde.
. (vs. 1637-1671)
Zo krijgt het rampzalige verhaal in de meeslepende fantasie van Pels een mooi einde. Didoos doot grijpt de kansen die de pasverbouwde schouwburg bood: Cupido, Mercurius en Juno dalen superieur neer uit de hemel, er zijn spelers die prachtig kunnen zingen en de toneelmeesters hebben spectaculaire decors. Didoos doot en Julfus zorgen voor een heerlijke toneelavond.
Beide spelen zijn te lezen bij Ceneton op de site van de Opleiding Nederlands in Leiden:
http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Ceneton/PelsDidoosDoot1668.html
http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Ceneton/PelsJulfus1668.html
Laat een reactie achter