Door Leonie Cornips
Vanaf 1964 kwamen Turken als arbeidsmigranten naar Nederland. In dat jaar sloten Nederland en Turkije een wervingsovereenkomst waardoor Nederland in Ankara het Nederlands Wervingsbureau voor Turkse werknemers kon starten. Onderzoeker Jak den Exter beschrijft dat Nederlandse bedrijven tot 1969 gemakkelijk toestemming kregen om in een bepaalde streek in Turkije te werven. Elke provincie in Turkije had een arbeidsbureau. Het Nederlands wervingsbureau stond in contact met de Turkse arbeidsbureaus en wist daardoor wie er in het buitenland wilde werken. Turken meldden zich bij het arbeidsbureau aan in hun eigen provincie. En die provincie was essentieel voor waar iemand in Europa te werken kwam. Kwam je uit de provincie Konya, dan migreerde je naar Zweden. Woonde je dan ook nog eens in het district Kulu uit die provincie, dan kwam je terecht in Stockholm. Stond je als werkzoekende te boek in de provincie Emirdağ dan werd België het nieuwe werkland.
Waar stond de wieg van de Turken die naar Nederland migreerden? Het Nederlands wervingsbureau stuurde werkzoekenden uit de provincie Konya en vooral uit het district Karaman en Emirdağ naar Utrecht. Uit Emirdağ komt ook de helft van de aanwezige Turken in Haarlem en verder bijna alle Turken in Velzen (IJmuiden) en Zeeuws-Vlaanderen. Turken uit het district Felahiye uit de provincie Kayseri migreerden naar Oudenbosch, Breda en Dordrecht. Driekwart van de oorspronkelijke Turken in Kampen is afkomstig uit het district Posof (provincie Kars).
De Europese wervingsbureaus in Turkije zorgden voor een kettingmigratie: iedereen die migreerde naar Nederland kwam hoofdzakelijk in de buurt van familie, dorpsgenoten of bekenden wonen die al eerder vertrokken waren. Zo hebben migranten dat ook het liefst waar ook ter wereld. Bovendien hadden Nederlandse bedrijven in die tijd graag nieuwe werknemers uit precies dezelfde streek waar de al aanwezige werknemers vandaan kwamen zodat ze goed samen zouden werken. In 20 procent van de gevallen wierf men zelfs op de achternaam zodat men zeker wist dat het bedrijf over familieleden zou beschikken.
De oorspronkelijke migranten in Nederland waren dan ook niet zozeer op Turkije gericht als wel op de streek waar men vandaan kwam. Eind jaren negentig trouwden zo’n 75 procent van de Turken uit dezelfde regio met elkaar. Bovendien vonden Turken uit dezelfde streek elkaar in hetzelfde koffiehuis.
Opvolgende generaties zijn zeker anders gaan spreken in Nederland. Ad Backus van de Universiteit Tilburg beschrijft dat de eerste generatie Turken in Nederland incidentele Nederlandse woordjes gebruikten in een volledig Turkse zin. Ze zeggen ‘evet, terras-ta oturuyorlar’ dat ‘ja, ze zitten op het terras’ betekent. Het Nederlandse woord terras is omringd door Turks. De huidige generaties doen het omgekeerde. Ze zeggen een Turks woord in een Nederlandse zin om zich te onderscheiden, niet omdat ze de Nederlandse pendant niet zouden kennen. Afhankelijk met wie ze spreken en in welke situatie, verstrengelen ze beide talen zo dat niet meer te onderscheiden is wat tot de Turkse of tot de Nederlandse grammatica behoort.
Het kan niet anders dan dat in Limburg nakomelingen van de oorspronkelijke migranten na al die tijd dialect spreken. In Venlo blijkt uit observatie dat een 55-jarige spreker het Turks moeiteloos met het Venloos afwisselt al naar gelang tegen wie hij spreekt. In Maastricht zeggen Turken over zichzelf in deze krant dat ze echte Maastrichtse Sjengen zijn. De Turkse Erdal die op zevenjarige leeftijd naar Maastricht migreerde, vertelt waarom zijn Maastrichts zo vloeiend is: ‘Toen ik kwam, waren er nog weinig Turken. Dus kreeg ik Maastrichtse vriendjes’ en ‘We voelen ons eine vaan us’ zegt Erdal. Toch moeten zij telkens de vraag beantwoorden: ‘hoe heb je het dialect geleerd’? Maar waarom zou het uitzonderlijk zijn dat zij dialect spreken?
Laat een reactie achter