Door Ton Harmsen
Sportprestaties leiden tot lyrische taal. Je hoeft niet van hockey te houden om te genieten van het proza van Hugo Camps en Maarten Scholten. Zelfs de oudste Griekse poëzie is geïnspireerd door sportieve prestaties. Rond 450 voor Chr. bezingt Pindarus in zijn Olympische, Pythische, Nemeïsche en Isthmische oden de atleten die gouden medailles verdienen. Hij bezingt wagenrenners, hardlopers, worstelaars en speerwerpers.
Welke neerlandicus heeft een atleet als voorouder? Flor van Vinckenroye (7 augustus 1920 – 29 augustus 2005), onder andere editeur van De vier wterste van Houwaert (en ook nog eens de schoonvader van onze Antwerpse collega Hubert Meeus), die de e achter zijn naam eraan te danken of te wijten heeft dat in 1920 de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn kantoor hield in het café tegenover de kerk van Kortessem bij Hasselt. Een schrijffout is in de kroeg gemakkelijk gemaakt en in de papieren van de burgerlijke stand moeilijk te herstellen. Hij stamt rechtstreeks af van de familie Van Vinckenroy die al sinds de middeleeuwen een rol speelt in Hasselt. Eén van hen, de burgemeester en herbergier Gillis van Vinckenroy, was zelfs ‘keizer’ bij het boogschieten in 1637 en dat feit inspireerde Vondel tot een zegezang van 128 verzen. Die begint met een beschrijving van de rivier die door Hasselt stroomt, heel tevreden omdat de eiken pijlen van burgemeester Vinckenroy de papegaai getroffen hebben:
. Nu giet de molenrijcke Demer
. Meer waters, uit sijn glasen eemer,
. En ruischt en bruischt, gelijck de zee,
. Door Hasselt, zijn verheugde steê,
. En langs de vruchtbare oevers neder.
. Hy drijft en dobbert, op de veder
. Der Burgemeesterlijcke faem;
. En VINKENROYS doorluchten naem
. Laet achter sich sijn eicke bouten;
. Braverende al die sich verstouten
. Te schieten, Ridderlijck en fraey,
. Na d’eere van den Papegaey, (vs. 1-12)
In 1647 verschijnt van Vondel: Poesy, ofte verscheide gedichten. Het tweede deel. Ook al staat op de titelpagina ‘gedrukt voor den Autheur’, de uitgave door Geeraerdt Brandt bevat een aantal hekeldichten waar de schrijver om politieke of godsdienstige redenen afstand van had genomen. Vondel is boos en teleurgesteld; in 1650 geeft hij zelf de gewenste selectie van zijn gedichten uit, voorafgegaan door de ‘Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste.’ In de niet-geautoriseerde druk van 1647 verscheen voor het eerst de ‘Zege-zang voor Gillis van Vinckenroy.’ Het onderwerp is de drievoudige prijs die Vinckenroy won met het handboogschieten op een geschilderde papagaai. Het lofdicht moet enige tijd na de wedstrijd geschreven zijn; uit niets blijkt dat het is uitgesproken bij de prijsuitreiking of de huldiging. Het moet dus ontstaan zijn na 1637 (de gebeurtenis) en voor 1647 (de oudst bekende druk). Misschien is het eerder in plano uitgegeven, maar daarvan is geen exemplaar bekend. In de negentiende eeuw concludeerden verschillende Hasseltse dagbladen op grond van deze Zege-zang dat Vondel naar de Zuidelijke Nederlanden is gereisd, en in Hasselt getuige was van het papegaaischieten. Maar niemand, noch Vondel noch iemand die hem kende, maakt daar melding van. Vondel had geen schulden te innen in Limburg, zoals hij in Denemarken deed. Hij zou ook méér geschreven hebben over een bezoek aan het land van zijn ouders, die immers op hun tocht van Antwerpen naar Keulen langs of door Hasselt reisden. Veel waarschijnlijker is dat hij deze stof kreeg aangereikt door Martinus van Vinckenroy, de jongere broer van burgemeester Gillis, die vanuit Hasselt als augustijner monnik naar Amsterdam is gezonden om missiewerk te verrichten. Wanneer hij daar arriveerde is niet bekend. In 1637 was hij 32 jaar oud; hij overleed in Amsterdam in 1671. In de jaren waarin de Zege-zang moet zijn ontstaan bekeerde Vondel zich tot het katholicisme, dus een ontmoeting tussen hen beiden zou geen toeval zijn. Martinus, opgeleid in de katholieke Nederlanden, kon met Vondel behalve over geloofszaken ook van gedachten wisselen over letterkundige kwesties. Hij had dus twee goede redenen om Vondel te bezoeken: hij kon de kandidaat-katholiek inwijden in de kerk, en de dichter vragen om een lofdicht voor zijn broer. Een Limburgse katholiek keek heel anders tegen de literatuur aan dan de protestantse geleerden bij wie Vondel meestal te rade ging, dus ook voor Vondel was de ontmoeting heel interessant.
De ‘Zege-zang voor Gillis van Vinckenroy’ heeft de vorm van een pindarische ode. Een betere vorm voor een lofdicht op een sportieve prestatie is niet denkbaar. Pindarus schreef naar men aanneemt korte gedichten voor bij de prijsuitreiking, en lange voor de huldiging van de atleten in hun vaderstad. De pindarische ode heeft geen vaste vorm; al zijn odes hebben hun eigen strofebouw. Wat ze wel gemeen hebben is de zogenaamde triadevorm: de gedichten zijn opgebouwd in drie strofen (of een veelvoud van drie): een strofe, een antistrofe en een afsluitende epode. Het koor dat de liederen zong was blijkbaar in drieën verdeeld; beurtelings zongen zij een gedeelte. Of eerst zong de ene helft, dan de andere en de slotzang deden zij samen. Per strofe verschilt het aantal verzen en het metrum daarvan.
Nu kennen we die triade heel goed uit Vondels tragedies vanaf 1639. Voor het eerst in de Maeghden van dat jaar deelt hij zijn reizangen in in een keer (of zang), een tegenkeer (of tegenzang) en een toezang. Ook in bruilofts- en lofdichten gebruikt Vondel triades. De vorm van deze reizangen is minder vrij dan wat Pindarus zich permitteert, maar het aantal verzen, het metrum en het rijmschema verschillen van geval tot geval. Ook de Griekse tragedie hanteert de triadevorm. Opvallend is dat Vondel dat pas gaat doen nà zijn Electravertaling. De Senecavertalingen van Vondel – waarin op grote schaal reizangen voorkomen – bevatten geen reien in de triadevorm; Seneca gebruikt die ook niet voor zijn reizangen die een afwijkend, lyrisch, metrum hebben maar geen strofenbouw. Ook in zijn andere tragedies gebruikte Vondel aanvankelijk geen triades. De reien in de Gysbreght zijn niet in dergelijke strofen verdeeld. Zelfs in de vertaling van Sophocles’ Electra (1639), waar hij de strofen in het origineel duidelijk ziet, gaat Vondel aan dit verschijnsel voorbij. Maar in datzelfde jaar past hij plotseling de techniek van zang, tegenzang en toezang toe in zijn treurspel Maeghden.
Je zou haast denken dat er iets gebeurd is in de maanden die de Elektra van de Maeghden scheiden. Dat zou dan de gedachtenwisseling met Martinus van Vinckenroy over Pindarus kunnen zijn. Die leidde tot inzicht in de strofenbouw, en de val van dat kwartje tot de vorm van de reien in de Maeghden.
Vondel is niet klassiek geschoold, maar wel erudiet. Ongetwijfeld kende hij de reputatie van Pindarus en wist hij van diens onderwerp en experimentele strofenbouw. Maar kennelijk drong pas in een gesprek met de missiepater tot hem door hoe hij hier, ook in de treurspelreien, gebruik van kon maken. De hypothese dat pater Martinus Vondel gevraagd heeft een pindarische ode te schrijven voor zijn sportieve broer is veel waarschijnlijker dan de mogelijkheid dat Vondel na een voor hem emotionele reis met niets anders dan dit sportverslag was thuisgekomen. Martinus zal de dichter dan hebben gewezen op het onderwerp van Pindarus (sportieve prestaties) en de vorm (triade met vrije strofenvorm). Precies dat gebeurt in de Zege-zang voor burgemeester Vinckenroy, de kampioen kruisboogschieten. Hier experimenteert Vondel met de strofevorm. De ‘Zege-zang’ is verdeeld in zes strofen: twee triades van een Zangk, een Tegen-zangk en een Toe-zangk. In totaal 128 verzen. Het rijm is gepaard, met vaste afwisseling van staand en slepend; omdat de Zangk en de Tegen-zanck een oneven aantal verzen hebben rijmt het laatste vers van de een op het eerste van de ander. In de Toe-zangk onderbreekt tweemaal een omarmend rijm het ritme. Meer dan ooit is Vondel hier aan het stoeien met het rijmschema.
Deze triadevorm gebruikt Vondel vervolgens niet alleen in zijn tragedies, maar ook in bruiloftsverzen en zegeliederen, zoals de Zegezang over den zeestrijt der doorluchtighste Heeren Staeten, door den weledelen en gestrengen Heer Michaël Ruiter. Meestal heeft hij de indeling in keer, tegenkeer en toezang ontleend aan de Griekse tragedie. Maar de inhoud van de Vinckenroy-zegezang maakt duidelijk dat het deze eerste keer echt om imitatie van Pindarus gaat: de pindarische ode zelf komt erin ter sprake.
De eerste strofe (zang) beschrijft de vreugde van de rivier die door Hasselt stroomt, de Demer, omdat de burgemeester drie keer gewonnen heeft bij het schieten op de geschilderde papegaai met de kruisboog. In de tweede strofe (tegenzang) worden de emoties van de hazelaar in het stadswapen van Hasselt beschreven. De derde strofe (toezang) beschrijft het nut van wapens: de vromen kunnen zich ermee verdedigen tegen woestelingen. Dan komt de tweede triade, strofe vier tot zes. De vierde strofe gaat over Pindarus zelf: hij bezong de Olympische spelen in de landstreek Elis, die ter ere van Hercules (de zoon van Alkmene) zijn ingesteld. Vondel duidt hem aan als de Zwaan, elders wordt hij ook de Thebaanse zwaan genoemd. Dan beschrijft deze ‘Zangk’ de lijkspelen voor Anchises, gewonnen door Eurytion die een vogel uit de lucht schoot. Aldus Vergilius in het vijfde boek van de Aeneis, door Vondel in 1646 vertaald: “De gezwinde Eurytion, die al lang zijnen boogh en pijl gereet had om te schieten, riep zijnen broeder [namelijk de boogschutter Pandarus die Menelaus verwondde en door Diomedes gedood is] te hulp, en dede hem een belofte; en ziende nu de duif in d’ydele lucht de wiecken vrolijck tegens een klappen, schoot haer in de vlught, onder een donckere wolck, zoo datze, den geest in het luchtige gestarnte gevende, doot voor zijn voeten neerviel, met den pijl in ’t lijf.” (Vondel, Publius Virgilius Maroos wercken, 1646, p. 207). De strofe sluit af met de grootst mogelijke lof voor de boogschutter: hij hanteert het wapen van Apollo.
. Zangk.
. Men socht de wapen-school te stijven
. ’t Olympia, met groene olyven,
. Ter eere van Alkmenes zoon:
. Gelijck de zwaen haer helden-toon
. Verheft, op ’t worstelen, en rennen,
. En vuistkamp; daer sich Vorsten wennen
. Ten oorloge in een wolck van stof,
. En damp van zweet, onthaelt met lof,
. En loof, van Elis versch gevlochten,
. Voor hen die andren overmochten,
. Met arm, of vuist, of voet, of hoef,
. Zoo dick de deugt quam op de proef.
. Ook vierde Eneas ’t jaergetyde,
. En oeffende, getroost en blyde,
. De Troysche helden op het strant.
. Eurytion, vol yvers, spant
. Sijn taeyen boog, en schiet den vogel,
. Die in de wolcken op sijn vlogel
. Vast sweeft en drijft, van boven neêr;
. En huppelt, nu hy ’t hant-geweer
. Van Godt Apollo mach hanteeren.
. De Goden selfs hun schutters eeren:
. De hemel draegt sijn schuttery. (vs. 65-87)
Iedereen streeft ernaar met Pindarus te wedijveren, schrijft Horatius; hier verheft Vondel zijn heldentoon letterlijk in navolging van de sportdichter. Na deze mythologische excurs wendt Vondel zich in de vijfde strofe tot de vaderlandse geschiedenis: de Vlaamse graven waren excellente boogschutters, zelfs nog toen het buskruit al lang was uitgevonden. Het was de favoriete sport van Karel de Vijfde en van zijn onechte maar goed inzetbare zoon Don Juan van Oostenrijk, de overwinnaar in de Slag bij Lepanto (1571), waarin de christelijke vloot de Turkse overmacht versloeg. Don Juan liet zich loven door ‘de pen van Loven’ – de toespeling is niet duidelijk, mogelijk bedoelt Vondel Lipsius of een andere schrijver die aan Leuven verbonden is. Zelfs de infante (landvoogdes Isabella Clara Eugenia) hanteerde de kruisboog. En de tweede triade eindigt net als de eerste met een lof op dit wapen: Sint Quintinus, de patroonheilige van Hasselt, moet Gillis van Vinckenroy steunen, als hij met zijn kruisboog gewapend ‘zichzelf en het volk regeert.’
Behalve burgemeester en winnaar van papegaaischietwedstrijden was Gillis van Vinckenroy ook herbergier: in 1638 overnachtte Maria de Medici tijdens haar dooltocht door de Nederlanden in zijn herberg ‘de Scherpesteen’, en in 1650 de pauselijke nuntius Fabius Chigi, die een belangrijke rol speelde bij de Vrede van Westfalen en als Alexander VII met kwistige hand de bouwheer was van de Sint-Pietersbasiliek. Het jaar 1650 was nog verre toekomst, en in de Blyde inkomst van Maria de Medicis die Vondel uit Barlaeus’ Latijn vertaalde staat Hasselt niet vermeld. Als Vondel van haar overnachting in de Scherpesteen heeft geweten, dan heeft hij het van Martinus van Vinckenroy gehoord.
De Zege-zang ter eere van Gillis van Vinckenroy is te lezen op de website van de opleiding Nederlands in Leiden:
http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Renaissance/VondelVinckenroy1647.html
Laat een reactie achter