Door Marc van Oostendorp
Hebben jullie er boodschap aan dat ik hier vroeg in de ochtend in mijn pyjama’tje zit te tiepen? Dat vroeg ik me af terwijl ik het boek Narratives and Narrators. A Philosophy of Stories van de Britse filosoof Gregory Currie aan het lezen was.
Currie raakt in dat boek aan allerlei intrigerende kwesties die te maken hebben met het verschijnsel verhaal. Wanneer beginnen we een opsomming van gebeurtenissen een verhaal te noemen? Wat heeft het vertellen van een verhaal met imitatie te maken? En wat is eigenlijk een ironische manier van vertellen? Wat is ‘karakter’ en als het karakter van de personages zo’n belangrijke structurerende en drijvende kracht is achter heel veel verhalen, hebben we dan eigenlijk wel wat aan verhalen als de wetenschap meer en meer lijkt aan te tonen dat het hele begrip ‘karakter’ misschien wel een illusie is?
Deelnemer
Currie zet zijn standpunt helder uiteen. Ik heb zelden zulke interessante ideeën over verhalen bij elkaar zien staan. Currie betrekt zijn voorbeelden wel over het algemeen aan de kunsten, al zijn er natuurlijk ook niet-kunstzinnige verhalen: het gaat over lange verhalen, zoals de boeken van M.R. James en de film The Birds van Alfred Hitchcock, en een enkel non-fictieverhaal, meestal genomen uit de Britse geschiedschrijving. Het soort korte en simpele verhalen waarmee de meeste mensen hun leven vullen (een mopje, een aflevering van Flikken Rotterdam, een roddel over die twee collega’s-je-weet-wel) blijven een beetje onderbelicht. Zo rijk van structuur als Currie ze beschrijft zijn de meeste verhalen nu ook weer niet.
Je krijgt gaandeweg sowieso het gevoel dat Currie een bepaalde manier van denken opent, waar nog veel meer uit te halen valt als er allerlei mensen zich ook op de materie gaan storten op zijn manier. Ik ben niet echt een kenner, en sluit dus niet uit dat ik belangrijke inzichten heb gemist, maar op mij maakt de zogeheten narratologische literatuur, die gaat over de structuur van verhalen, vaak een nogal classificatorische indruk. Er wordt een opsomming gegeven van alle mogelijke manieren waarop een verteller zich tot zijn verhaal kan verhouden (hij kan zelf een deelnemer zijn aan de gebeurtenissen of niet, zij kan op de hoogte zijn van wat anderen denken of niet, bijvoorbeeld), zonder dat er wordt gestreefd te komen naar dieper inzicht in hoe de menselijke geest werkt op basis van ons begrip van dit soort kwesties.
Vingers
Maar Currie raakt dus aan allerlei ingewikkelde problemen, bijvoorbeeld als het gaat om de rol van de verteller. Aan de ene kant wil Currie ieder verhaal zien als een ’taalhandeling’, als iets waarmee een mens iets wil toevoegen of zelfs veranderen aan de wereld. Een verteller wil iets maken en hij wil met het gemaakte ook iets communiceren. Zelfs als je op het eerste gezicht niets over de schrijver van een spannende thriller te weten komt, kun je zo’n verhaal niet goed begrijpen als je er geen rekening mee houdt dat hier iemand iets wil vertellen aan iemand anders. En dat ieder woord en iedere zin een functie heeft in dat willen vertellen.
Waar een verhaal is, is er altijd iemand die iets wil, een agent zoals dat in het Engels genoemd wordt. En meestal is er meer dan één agent in het geding, omdat het vrij moeilijk is je een verhaal voor te stellen zonder minstens één personage dat handelingen uitvoert die voortkomen uit zijn eigen wil. Omgekeerd heb je eigenlijk al een verhaal zodra je twee gebeurtenissen met elkaar in verband brengt die iets te maken hebben met dezelfde agent. ‘Joep stond zijn overhemd te strijken toen hij zijn vingers verbrandde.’ (In de hoofdzin is Joep technisch een agent, in de bijzin ondergaat hij de gebeurtenis.) Ik win er misschien de Nobelprijs niet mee, maar het lijkt me wel een verhaal en ik vind het moeilijk om tegenvoorbeelden te verzinnen.
Onmogelijk
Bij voorbeelden die ik kan bedenken is het verband tussen de gebeurtenissen niet duidelijk genoeg: ‘Joep stond zijn overhemd te strijken. Marie sloeg haar man Gerard drie jaar later dood.’ Dat is een kwispel maar nog geen volledig verhaal. Intrigerend is overigens dat je, als je zoiets hoort, onwillekeurig en op een vrijwel niet te bedwingen manier op zoek gaat naar het verband tussen die twee gebeurtenissen. Zelfs ik, die de zinnen achter elkaar heb gezet en weet hoe willekeurig dat is gebeurd, kan het niet laten ze in mijn hoofd onmiddellijk aan elkaar te relateren. We zien bijna automatisch verhalen in opsommingen van gebeurtenissen.
Het moeilijkste punt in verhalentheorie lijkt me: wat is dat verband tussen gebeurtenissen die maken dat ze samen een verhaal vormen? Currie komt daar ook niet helemaal uit. Het is vaak een oorzakelijk verband, maar dat is niet altijd helemaal duidelijk; Currie geeft het voorbeeld van een verhaal van Aristoteles waarin een koning wordt vermoord en de moordenaar een dag later sterft omdat een beeld van de koning op hem valt. Dat is geen oorzakelijk verband, maar toch is dit een verhaal. Terwijl als het beeld dat op de moordenaar valt de beeltenis bevat van Johnny Jordaan, het hele verhaal ineens uit elkaar valt.
Begrippen zoals karakter, agent en oorzakelijk verband spelen allemaal een belangrijke rol in hoe wij mensen de werkelijkheid ervaren. Natuurwetenschappelijk gezien valt er misschien van alles op af te dwingen (is ons gedrag wel zo consistent? hebben we wel echt iets te willen? betekent het feit dat A altijd gebeurt na B wel dat B de oorzaak is van A?), maar het is onmogelijk om over je medemens na te denken zonder die zaken in de beschouwing te betrekken.
Ordelijk
Currie behandelt deze begrippen een beetje alsof ze om die reden onze verhalen binnensluipen: op de een of andere manier denken we zo, en dat zie je als we aan het vertellen slaan. Hij gaat naar mijn idee iets te snel voorbij aan de gedachte dat we juist zo denken omdat we over bepaalde zaken in verhalen denken. Agenten en karakters, die zijn the stuff of stories. Iedere zin met een agent die we uitspreken is een verhaalfragment.
Intrigerend daarbij is dan ook nog dat de begrippen agent en karakter elkaar eigenlijk een beetje uitsluiten. Currie laat – overtuigend, vind ik – zien dat een van de functies van karakter is om luisteraars en lezers te laten vergeten dat ze te maken hebben met een verhaal: Joep staat niet te strijken omdat ik als schrijver dat wil, maar omdat hij vanwege zijn ordelijke karakter nu eenmaal geneigd is om zulke dingen te doen. De handeling wordt dus niet voortgedreven omdat de auteur (als agent) dat wil, maar door interne factoren waar niemand iets aan kan doen – zoals dat karakter.
Maar als je dat zegt is dus een deel van de taalhandeling van de agent erop gericht de consument van het verhaal te doen vergeten dat er een agent is en dat de wereld deterministisch is ingericht. Dat is behoorlijk paradoxaal.
Avonturen
Tegelijkertijd komt het ook wel overeen met de realiteit, natuurlijk. Althans, het hangt een beetje van het verhaal af. Neem het non-fictieverhaal dat een blogger zoals ik hier vertel. Er gebeurt misschien niet zo veel in, maar een enkele keer voeg ik toch een verhalend element in: dan vertelt de blogger over een congres waar hij is geweest, of een collega die hij is tegengekomen. Aan die gebeurtenis wordt dan een of andere non-fictiemededeling opgehangen die een heel andere functie heeft (namelijk informatie delen over de inhoud van het congres of de gesprek met de collega).
Waarom heeft het toevoegen van dat soort verhalende elementen het effect dat het sommige mededelingen interessanter maakt? En waarom moet je dat dan weer niet te gek maken en een blog over taal en literatuur iedere dag beginnen met je avonturen aan de ontbijttafel?
Gregory Currie. Narratives and Narrators. A Philosophy of Stories. Oxford: Oxford University Press, 2010. Bestelinformatie bij de uitgever.
Jona Lendering zegt
Fijn stuk, dank je wel.
Lucas Seuren zegt
De rol van verhalen in alledaagse gesprekken is wel wat onderzoek naar, maar zover ik weet vooral in institutionele omgevingen. Als je 112 belt vertel je een verhaal als je niet zeker bent dat je een goede reden hebt om te bellen. Als je bij de huisarts zit vertel je een verhaal om te laten zien dat je serieus met de klacht bent omgegaan, maar dat je niet weet wat er aan de hand is.
Maar dat is natuurlijk volstrekt anders dan in gesprekken van alle dag, waar verhalen plots een meer sociaal bindende rol lijken te hebben.
Ongetwijfeld is er legio onderzoek waar ik niet van op te hoogte ben. Voetnoot: een kort verhaal waar Harvey Sacks, de grondlegger van conversatieanalyse, een aantal colleges aan besteedde was: “The baby cried. The mommy picked it up.” Het enige nog kortere verhaal dat ik ken is van Hemmingway: “For sale: baby shoes. Never worn.”
Marc van Oostendorp zegt
Volgens Currie is een mogelijke (evolutionaire) oorsprong van onze hang naar verhalen: beweringen aannemelijk maken door detail toe te voegen. De voorbeelden die je geeft passen daar goed bij.
Het verhl van Sacks is niet echt korter dan dat van Aristoteles, toch? Het interessante aan Hemmingway’s verhaal is dat het, hoe kort ook, literair is. Aan de oppervlakte is helemaal geen agent, en zijn er ook geen twee gebeurtenissen, het is een neutrale mededeling; die sterker wordt doordat je als lezer de betrokkene en de twee gebeurtenissen toch voor je ziet.