Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (94)
Het Nederlandse sonnet bestaat 451 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp

De Nederlandse twintigste-eeuwse essayist Karel van het Reve heeft er in navolging van de Franse zeventiende-eeuwse essayist Blaise Pascal eens op gewezen dat de regel dat je geen woorden moet herhalen, onzinnig is. “Als in een betoog woorden herhaald worden,” schreef Van het Reve, “en je bij het corrigeren merkt dat je het betoog zou verpesten door ze te vervangen, moet je ze laten staan. (…) Er is geen algemene regel.”
En zo is het natuurlijk! Mijd iedereen die pretendeert dat hij je met enige handgrepen goed kan laten schrijven. Er zijn geen handgrepen, er zijn geen stijllessen. De beste schrijvers overtreden alle stijlregels en komen er dan tóch mee weg.
En dat geldt zeker in dit geval. Je zou de regel net zo goed kunnen omdraaien. Er is iets bijzonder bevredigend aan het herhalen van woorden, zoals in het beroemde sonnet Aan Mathilde van Jacques Perk:
Wanneer de moeder van het licht weêr licht,
En voor heur goud den zwarten mist doet wijken,
Dan laat ze ‘er stralen langs de bloemen strijken,
En dankbaar doet elk bloemeke zijn plicht.Zoodra de bloem de lieve zon ziet prijken,
Dan wolkt ze wierook op in wolken dicht,
En geurenmoeder wordt het moederlicht….
Ik moet, Mathilde, u aan de zon gelijken!Gij zijt de moeder van deez’ liederkrans:
Gij hebt dien met uw zonneblik geschapen
In ’t zwarte hart; zoo ’t glanst, ’t is door úw glans.Met úwe bloemen krans ik u de slapen,
Uw eigen schepping leg ik om uw hoofd:
Zoo zij uw naam voor eeuwiglijk geloofd!
Moeder, licht, licht, bloem, bloemeke, bloem, zon, wolkt, wolken, moeder, moederlicht, zon, moeder, zon, glans, glans, bloemen. Zes feel good-woorden die samen achttien keer voorkomen in de eerste twaalf regels. En dan ineens twee op elkaar rijmende slotregels (à la Shakespeare), waarin geen van deze woorden voorkomen. Juist al die herhalingen van al die hooggestemde woorden (ook een stijlregel: gebruik geen woorden als bloem, zon en moeder in een gedicht) zorgen voor een soort roes.
Het is het effect van de eindeloos herhaalde mantra: op het laatst weet je niet meer wat ieder woord op zichzelf betekent, terwijl al die woorden je samen wel een fijn gevoel hebben gegeven.
Je zou bijna zeggen: geen poëzie zonder herhaling van woorden. Het rijm is natuurlijk ook al zo’n vorm van herhaling; ik heb nog nooit een goede verklaring gelezen waarom het zo’n duidelijk effect heeft; laat staan dat een dergelijke verklaring ooit experimenteel getoetst is. Maar wat die verklaring ook is, het moet iets te maken hebben met het geheime genot van het herhaalde woord. Rijm werkt misschien ook wel het best als het bijna hetzelfde woord is dat rijmt (het bijwoord licht op het zelfstandig naamwoord moederlicht).
Het zijn allemaal vlak bij elkaar in je hoofd liggende synapsen die worden aangeraakt, zodat een heel gebiedje in je bolletje lichtelijk wordt opgewonden. Dat is, denk ik, het fijne geheim van het rijm.
Eindelijk, we zijn bij Perk aangekomen! De afgelopen maanden waren toch maar taaie kost… Ik voel me weer helemaal mijn überromantische achttienjarige zelf die het werk van de Tachtigers ontdekte.
Mijn achttienjarige ik had (heeft?) trouwens wel een broertje dood aan analyse, vooral als het om zoiets kils en reductionistisch als neuropsychologie gaat. Ik wil helemaal niet aan neuronen en synapsen denken als ik zo’n fantastisch gedicht lees. Eén ding bewijst Perk in ieder geval: dat echt grote dichters met clichématige poëziewoorden en in 1870 reeds platgetreden metaforen toch nog steengoede poëzie kunnen schrijven. Zo voelt de Mathilde voor mij: alsof de dichter geen last van het verleden meetorst, alsof hij in al zijn onbevangenheid de poëzie opnieuw uitvindt. En dat terwijl juist hij teruggreep op al eeuwen dode voorgangers…
“De moeder van het licht”. Wat een geneuzel.