Door Jan Stroop
Schriftelijke weergave van mijn spreekbeurt op de conferentie Het schoolvak Nederlands te Gent, 19 november 2016.
De leraar in de moedertaal heeft ’t moeilijker dan iemand die anderstaligen Nederlands moet onderwijzen. Hij heeft te maken met een tegenstelling tussen twee krachten, die ik nu maar noem natuur en cultuur.
Onder natuur versta ik de gave die de mens heeft om zich vanaf zijn geboorte in een razend tempo te ontwikkelen tot een perfecte spreker van de taal die hij anderen hoort spreken. Dat proces is al min of meer voltooid voor ie naar school gaat.
Dat betekent bijvoorbeeld dat ’n jongetje of meisje van 5 geen moeite heeft met de volgorde van de zinsdelen. Elk Nederlands opgevoed kind weet dat ’t is: ik heb ’t hen gegeven en niet: ik heb hen ’t gegeven.
Ik kan nog beter zeggen: dat kind BEWIJST dat ’t dat weet, want ’t weet ’t zelf niet. Zo zijn er duizenden taalwetmatigheden die een kind moeiteloos oppakt en zich eigen maakt, zonder dat er ooit iets over gezegd wordt.
Maar dan gaat dat kind naar school en dan blijkt opeens dat er aan z’n taal een heleboel mankeert. Zijn leraar zegt in ’t geval van dat zinnetje dat ’t moet zijn: ik heb ’t HUN gegeven, want hun is meewerkend voorwerp. Dat dat voornaamwoord meewerkend voorwerp is, wist dat kind trouwens al, want daarom gebruikte ’t juist de volgorde: ik heb ’t hen gegeven en niet ik heb hen ’t gegeven.
Zo zitten we nu met ’t probleem dat de cultuur decreteert: dat hen voor ’t lijdend voorwerp is en hun voor ’t meewerkend voorwerp, terwijl ons taalvermogen ons laat voelen dat je hen voor alle twee die functies kunt gebruiken.
Dat is ook altijd zo geweest, totdat iemand op ’t idee kwam dat we voor die twee functies ook maar eens twee verschillende vormen moesten gaan gebruiken. Maar dat onderscheid tussen hen en hun blijkt zo onnatuurlijk en kunstmatig te zijn dat zelfs leraren Nederlands ’t veel vaker fout dan goed doen. Taalregels die je moet uitleggen, beklijven blijkbaar niet, zeker niet als ze strijdig zijn met je taalgevoel.
Die tweestrijd is afwezig bij buitenlanders die Nederlands leren. Die missen de stoorzender van ons taalgevoel en kunnen zich dus volop storten op het memoriseren van de ‘correcte’ regels van het Nederlands, zoals wij een vreemde taal leren. Tweedetaalleerders zul je niet horen zeggen: hun hebben gelijk, tenzij ze een leraar treffen die ’t zo voordoet, maar je kunt ze wel betrappen op ze gelijk hebben.
De regel dat je niet kunt zeggen hij herinnert zichzelf dat voorval niet, maar wel hij scheert zichzelf elektrisch hoef je geen Nederlander uit te leggen. Maar ‘t zogenaamd ‘juiste’ gebruik van als en dan bij vergelijkingen dat nu bijna drie eeuwen geleden ingevoerd werd, moet elke generatie opnieuw worden uitgelegd, maar is ondanks permanent gestamp en gehamer nog steeds geen vanzelfsprekend onderdeel van onze persoonlijke grammatica geworden.
’t Taalgedrag van velen bewijst dat één voegwoord van vergelijking voldoende is. Die velen zeggen dus: ’t zijn er twee keer zo veel als vorig jaar en daarnaast: ’t zijn er twee keer meer als vorig jaar.
Maar taalgebruikers die zich na een (vaak betaald) consult van een taaladviesdienst aan ’t voorschrift houden, zeggen: ’t zijn er twee keer zoveel als vorig jaar, naast: ’t zijn er twee keer meer dan vorig jaar. Behalve als ze zich alsnog vergissen, zoals de Volkskrant op 20 augustus jl.: “Dat is dubbel zoveel dan het bedrag dat de Republikeinse presidentskandidaat zelf heeft opgegeven”. En wie overkomt dat niet?!
Toen ik ’t volgende rijtje woorden intypte, de vrouw waarmee ik naar de film ga, reageerde de spellingcorrector van WORD meteen:
Verkeerd voornaamwoord (geen suggesties) “Waarmee” is onjuist gebruikt. Bij mensen mag geen “waaraan, waarover” en dergelijke gebruikt worden. Alleen bij voorwerpen en bij dieren is dat toegestaan. Fout: “de man waarover ik sprak” Goed: “de man over wie ik sprak”.
WORD zegt dus ‘mag niet’, wat natuurlijk helemaal geen taalcriterium is. Maar ’t aardige is dat in dit geval de natuur ’t van de cultuur gewonnen lijkt te hebben, want wat las ik op de website van Onze Taal:
“De vrouw waarvan / van wie hij houdt Wat is juist: ‘de vrouw van wie hij houdt’ of ‘de vrouw waarvan hij houdt’? Het is allebei juist. Veel mensen geven de voorkeur aan ‘de vrouw van wie hij houdt’; dit wordt namelijk als de beleefdste vorm gezien.”
Als dat trouwens zo is, dan is ’t met die beleefdheid slecht gesteld want bij leraren Nederlands is ’t gebruik van ’t ‘onbeleefde’ waarvan en waarmee in dergelijke zinnen zelfs ver in de meerderheid. “Het ‘waarmee’ bij personen i p v ‘met wie’ is zo algemeen dat we het m.i. moeten accepteren.”, constateert iemand op Meldpunttaal (25-02-2012) en daarmee is in dit geval ’t pleit beslecht, lijkt me.
Dat is dan niet dankzij maar ondanks ’t onderwijs, want daar gelden de regels van de schoolmeester. De spagaat van de leraar Nederlands blijkt dus nog pijnlijker dan aanvankelijk gedacht, want niet alleen moet ie de leerlingen zeggen dat ik heb ’t hen uitgelegd en hun hebben gelijk ‘fout’ zijn, ook al weet ie beter, maar zijn eigen taalgebruik staat bovendien haaks op wat ie verkondigt.
Tragisch eigenlijk. Maar misschien is er iets aan te doen. Als de leraar er nu eens van uitging dat wat de meeste leerlingen zeggen en hij zelf, soms, nooit ongrammaticaal kan zijn. En als ie vervolgens liet zien dat ‘wat mag’ iets heel anders is dan ‘wat kan’. Dat ‘wat kan’ een taalkundig criterium is, en dat ‘wat mag’ een kwestie is van etiquette, net als ‘niet met je ellebogen op tafel’.
Taalergernis richt zich nooit op grammaticale onjuistheden zoals ‘ik morgen kom’, maar altijd op taalverschijnselen die passen binnen de Nederlandse syntaxis, ’t systeem van onze taal. Dat is waarom ze ook zo snel worden overgenomen en algemeen in gebruik geraken.
Dat groter als net zo grammaticaal is als groter dan, daar is de goegemeente niet gemakkelijk van te overtuigen. Die koestert liever zijn taalergernissen. Overigens heeft ’t onderwijs zelf die kunstregels eeuwenlang in stand gehouden heeft. ’t Zou daar mee op moeten houden door op zijn minst ruimte te bepleiten voor grammaticale diversiteit. Waarom wel twee varianten als dat ik gekocht heb/ dat ik heb gekocht geaccepteerd maar niet groter als naast groter dan? Of zelfs hun hebben en ze hebben.
Zolang die situatie niet bereikt is, zit er niets anders op dan dat de leraar zijn leerlingen duidelijk maakt dat ‘hun hebben gewonnen’ zeggen niet dom is, alleen maar onverstandig.
Zelf was ik aanwezig tijdens de presentatie van prof. Jan Stroop. Wat kan die man het uitleggen! Wat een kennis van de grammatica! Maar we hebben door het spel van actie en interactie met sommigen uit het publiek ook heel hartelijk kunnen lachen. Ook dat was een meerwaarde van het optreden van Jan Stroop tijdens de 30ste Conferentie Onderwijs Nederlands in Gent.
Ghislain Duchâteau
Didacticus Nederlands
Netwerk Didactiek Nederlands (NDN)
Het is altijd veel eenvoudiger iemand iets nieuws te leren dan te proberen iemand iets, dat als fout wordt beschouwd, af te leren. Daarbij geldt voor de leraar die anderstaligen onderwijst dat in het land der blinden éénoog koning is.
Het feit dat ik hier reageer, betekent niet dat ik het oneens ben met alles wat dhr. Stroop schrijft, integendeel. Maar de boutade over anderstalige leerlingen en Nederlandstalige leerlingen is wel heel erg kort door de bocht.
Het punt van dhr. Stroop is dat er contra-intuïtieve regels bestaan die volgens de huidige geldende filosofie moeten worden opgedrongen bij onwetende moedertaalsprekers, maar door leerkrachten ook niet worden toegepast. Ook al bestaat de regel al eeuwen.
Ik heb hier twee mogelijke verklaringen voor:
Ofwel betekent dit gewoon, zonder meer, dat leerkrachten het intuïtief niet eens kunnen zijn met bepaalde regels in hun eigen taal. Net zoals sommige automobilisten wel weten dat ze moeten stoppen bij een stopbord, maar bijna altijd toch alleen maar vertragen en dan doorrijden. Je doet er niemand kwaad mee en je vindt het onzin om je gewoonten aan te passen.
Als dit het geval is, dan geldt dit natuurlijk ook voor NT2-leerkrachten. Ook zij spreken van kindsbeen af Nederlands en kennen daarin beperkingen en bezwaren. Nederlandstalig en anderstalig staan dan op gelijke voet – meer bepaald wat de situatie van de docent betreft.
Ofwel betekent dit dat de leerkrachten zelf eigenlijk een andere variant van de taal praten (die door de tijden heen naast de standaardtaal op onafhankelijke wijze verderleeft en andere regels handhaaft), en dat de standaardtaal dus niet hun moedertaal of die van de leerlingen is. Door het geringe verschil tussen de twee talen is dit nog altijd een situatie die ruimschoots anders is dan lesgeven aan NT2-leerlingen, maar er zit nu een veel sterkere gelijkenis in: zowel voor de Nederlandstalige als voor de buitenlandse leerlingen gaat het niet meer om hun moedertaal. Nederlandstalig en anderstalig staan dan ook op dit vlak op gelijke voet – wat de situatie van de leerling betreft.
Bovendien kunnen verwante talen zoals het Duits ook valse vrienden met zich meebrengen (kürzer als!), die bakens van vertrouwen lijken voor NT2-leerlingen, maar des te radicaler moeten worden afgeleerd.
En bovendien moeten anderstaligen ook gewoon veel meer regels leren, want niet alle regels worden foutief toegepast door jonge moedertaalsprekers. Als Nederlandstalige kinderen struikelen over als/dan, hebben ze doorgaans wel de vergelijkende en overtreffende trap correct aangeleerd. Het klopt dat een buitenlander gemakkelijker het verschil tussen als/dan kan worden aangeleerd, als en slechts als hij de trappen van vergelijking eerst leert!
En tot slot zijn de regels die buitenlanders kunnen memoriseren ook niet altijd van toepassing. En probeer hen/hun dan maar eens uit te leggen waarom! Voor Arabische leerlingen is het verschil tussen ‘de’ en ‘het’ al moeilijk, zo niet onbegrijpelijk, maar voor pakweg Finse of Eritrese leerlingen zijn lidwoorden an sich al absurd. En als ze dan eindelijk beseffen en aanvaarden dat je ‘De kat zit op de stoel’ moet zeggen, moet je hun vertellen dat we ‘op bed’ en ‘aan tafel’ zeggen, zonder lidwoord.
Daar komt dan nog bij dat anderstalige leerlingen vaak erg hoge verwachtingen van hun leerkracht hebben. Hij bezit immers alle kennis. Als hij zegt dat hij een bepaalde regel ook niet gebruikt of begrijpt, wordt dit niet zomaar aanvaard door de leerling. Die zit immers nog steeds zonder middelen om zich uit te drukken!
Mijn slotsom is: moedertaaldocenten lopen soms misschien tegen andere problemen aan dan NT2-docenten, maar dat is eigenlijk een luxeprobleem. Ze hebben het zeker niet moeilijker dan de NT2-docenten. Hun problemen zijn eigenlijk de problemen waarmee de NT2-docent pakweg vijf jaar later geconfronteerd zou worden, als hij dan nog dezelfde klas zou hebben.
Stel dat je moedertaalleerders als voetballers tijdens een wedstrijd beschouwt, die je na 75 minuten moet dwingen om plots met hun andere been te trappen. Dat zal dan wel wat voeten in de aarde hebben. Het zou echter ook betekenen dat je eerst aan anderstaligen moet uitleggen wat voetbal is, wie bij welk team hoort, dat ze niet met hun handen aan de bal mogen komen (maar wel die persoon in het doel, en ook als de bal buiten gaat, en wanneer is de bal dan buiten? en wie mag de bal dan oppakken?), wie die man in het zwart is enzovoort. Ze zullen meteen met hun zwakke been voetballen als je het vraagt, maar dat betekent niet dat de rest ook gemakkelijker is.
U ziet het, ik ben zelf NT2-docent.
Noot: waar ik NT2 schreef, kan natuurlijk ook NT3 o.i.d. worden gelezen.
FOUT taalgebruik en algemene taal
Bewust, en belust op effect wijken schrijvers af van het AN in literatuur, poëzie, humor enzovoort.
Je maakt een onschuldige fout als je een niet-correct woord gebruikt dat in de context spontaan en juist wordt geïnterpreteerd. Varianten als ‘dikker dan en dikker als’ zijn onschuldige varianten.
Bepaald fout is een woord te gebruiken dat iets anders betekent dan wat je bedoelt; voorbeeld: drie kandidaten werden weerhouden betekent ‘werden niet aanvaard’, ze werden letterlijk ‘tegengehouden’.
Op 24 oktober 1987 hield ik over dit onderwerp een lezing op de conferentie ‘Het Schoolvak Nederlands’ in Antwerpen. De tekst daarvan werd gepubliceerd in Vonk, jaargang 18, nr.3 onder de titel ‘De gammele glamour van het grammatica-onderwijs’ en is terug te vinden in het archief van de Taalunie.
Duidelijk! Dit probeer ik ook vaak aan mensen uit te leggen, vooral aan de taalergeraars.
In de lezing/het artikel dat ik hierboven aanhaalde, heb ik aangetoond dat het gaat om drie spelers: de intuïtieve grammatica die elk kind spelenderwijs van zijn moedertaal verwerft, de wetenschappelijke grammatica die probeert het ingewikkelde systeem van regels te beschrijven die taalgebruikers blijkbaar hanteren (hier bestaan verschillende ‘stromingen’) en de schoolspraakkunst die een brug probeert te slaan tussen die twee. Het resultaat noemde ik een complete mismatch: de schoolspraakkunst staat enerzijds mijlenver verwijderd van de intuïtieve grammatica en is anderzijds een flets afkooksel van de wetenschappelijke grammatica. Een en ander wordt met voorbeelden toegelicht.
Het ergste vind ik de taalverarming: de verschillen tussen bv. ‘verscheidene’ en ‘verschillende’, ‘heten’ en ‘noemen’, ‘materieel’ en ‘materiaal’ en ga zo maar door.
Dat taal evolueert en vereenvoudigt is normaal volgens de wet van Chomsky maar dat ze weer vervlakt tot plaatselijke dialecten is een brug te ver.
1. De meeste leerkrachten, niet in het minst de leerkrachten godsdienst/zedenleer, doen hun best om racisme en discriminatie te bannen. (niet in het minst = helemaal niet)
2. Je mag niet met twee maten en twee gewichten meten…
Altijd weer ergerlijk zijn fouten tegen de logica: volgens de eerste zin doen de leerkrachten go/ze helemaal geen moeite om racisme en discriminatie te weren; volgens de tweede zin kun je met gewichten meten.
Correctie: 1. … niet het minst (=vooral)
2. Je mag niet met twee maten meten