Door Marc van Oostendorp
Wie wil weten wat het is om een persoon te zijn, kan zich het best wenden tot de letterkunde. Bijvoorbeeld omdat een persoon in de literatuur (een zogeheten ‘schrijver’) over het algemeen een oeuvre nalaat van een heleboel gedrukte zinnen en omdat gedrukte zinnen nu eenmaal beter te bestuderen zijn dan de in een leven verkochte flessen melk van een persoon die melkboer is geworden of zelfs de schilderijen van een kunstenaar. Een schrijver is een persoon die een heleboel analyseerbaar materiaal heeft overgeleverd.
Een andere reden is dat het hele idee dat wij in het leven personen ontmoeten en wie weet zelf wel personen zijn, waarschijnlijk een literair idee is. Als je het sociaalwetenschappelijk onderzoekt, is er maar weinig consistentie in ‘s mensen gedrag, en is de belangrijkste voorspeller voor wat iemand op zeker moment zal doen níet diens ‘karakter’ of ‘persoonlijkheid’ (dat wil niet zeggen niet een veronderstelde lijn in eerder gedrag), maar de omstandigheid waarin de persoon verkeert.
Oer-literair instinct
Tegelijkertijd lijkt het onmogelijk om in het dagelijks leven níét in termen van karakter te denken en te veronderstellen dat we beter Josje voor deze opdracht kunnen vragen dan Klaasje, omdat de eerste zo nauwkeurig is en de tweede zo nalatig. Maar dat is mogelijk onlosmakelijk verbonden met het feit dat we een groot deel van het leven nu eenmaal als een verhaal beschouwen, waarin mensen aan de ene kant volkomen voorspelbaar zijn, ware het niet dat ze de hele tijd voor allerlei onvoorspelbare omstandigheden worden geplaatst.
In die zin is het hele idee van een persoonlijkheid met een karakter dus een rechtstreeks gevolg van onze eeuwige neiging om van al onze belevenissen een verhaal te maken, en daarmee een soort oer-literair instinct.
Terugkeer van de auteur
Wat dat betreft is het dan eigenaardig dat de Franse denker Roland Barthes enkele decennia de dood van de auteur afkondigde. Het lijkt mij eigenlijk een vergissing te zijn geweest van de beste man. Je moet het vast in zijn tijd zien, maar dan nog denk ik dat de loop der tijd heeft laten zien dat je geen redelijke definitie van literatuur kunt hebben zonder auteurs. Je moet als lezer (of luisteraar, in het geval van Bob Dylan) kunnen veronderstellen dat er iemand is die het allemaal zo heeft willen zeggen.
In ieder geval is de auteur inmiddels ook alweer volop terug in de literatuurbeschouwing. Dat blijkt uit de bundel Schrijverstypen die Erica van Boven en Pieter Verstraeten verzamelden om het emeritaat van Gillis Dorleijn luister bij te zetten. Volgens Van Boven en Verstraeten heeft Dorleijn sterk bijgedragen bij deze terugkeer van de auteur, in ieder geval in de Nederlandse letterkunde.
Beïnvloed door zijn vrienden
Nu zijn de artikelen in de bundel ongeveer net zo divers en ongelijksoortig als het gedrag van één ‘persoon’. Sommige artikelen gaan over één concrete schrijver, al dan niet als voorbeeld van een bepaald ‘type’ (Janneke Weijermars over Prudens van Duyse, Kris Humbeeck over Marnix Gijsen), andere gaan over categorieën schrijvers die nauwelijks iets met persoonlijkheid te maken hebben (Geert Buelens over socialistische dichters, Bart Vervaeck over de academische schrijver). Vooral het allerlaatste artikel heeft wel heel weinig rechtstreeks verband met het thema: Wiljan van den Akker doet een oproep aan de letterkundigen om zich beter te organiseren en (zo) zichtbaarder te zijn in de samenleving.
Het beeld is zo misschien wel erg gevarieerd, maar je kunt toch wel een paar lijnen ontdekken. Een ervan is die van de relatie tussen individu en collectief: moeten we wat een schrijver vertelt vooral zien als het product van deze ene auteur, of toch meer van het sociale verband waarin iemand zich begeeft? Het redelijke antwoord is natuurlijk: allebei een beetje, maar wat doen we vervolgens? Interessant in dat verband zijn bijvoorbeeld een artikel van Herbert van Uffelen, die liet zien hoe Lucebert door allerlei factoren naar voren werd geschoven als dé Vijftiger bij uitstek: hij was degene die de groep samenbond, zijn werk gold als het krachtigste voorbeeld van deze groep. Omgekeerd werd het werk van Lucebert ongetwijfeld beïnvloed doordat zijn vrienden andere Vijftigers waren, met een soortgelijke smaak en soortgelijke verlangens.
Beweeglijk
Een ander steeds terugkerend thema is dat van de posture. Dat is toch al een onderwerp dat in de moderne letterkunde een belangrijk onderwerp van onderzoek is: hoe presenteert een schrijver zich? Hoe maakt hij van zichzelf een herkenbare persoon in de publieke arena?
Je zou kunnen zeggen dat dit idee van posture het problematische persoonsbegrip een beetje neutraliseert: die persoon is niet echt, maar een constructie. Het probleem is dan natuurlijk alleen: wie is verantwoordelijk voor die constructie? Is dat niet per definitie een persoon?
Dat onderwerp komt aan de orde in wat mijn favoriete artikel in deze bundel is, dat van Mary Kemperink over Frederik van Eeden, die zich immers manifesteerde als schrijver, als wetenschapper en als wereldhervormer. Die manifestaties stonden elkaar al dusdanig in de weg (een wetenschapper kán niet dezelfde autonomie hebben als een schrijver) dat het onmogelijk is er één coherente ‘posture’ op te bouwen. Daar kwam nog bij dat de idealist Van Eeden ook nog eens te kampen had met het feit dat de dagelijkse mens Van Eeden van zijn vrouw scheidde en ook verder af en toe minder verheven dingen deed. Bovendien veranderde Van Eeden in de loop der tijd ook wel zijn posture, zodat het begrip uiteindelijk misschien wel even beweeglijk is dan het oorspronkelijke karakter of persoonlijkheid.
Erica van Boven en Pieter Verstraeten, red. Schrijverstypen. De moderne auteur tussen individu en collectief. Hilversum: Verloren, 2016. Meer informatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter