Door Marc van Oostendorp
Een van de vele, vele dingen die je met taal kunt doen: uitdrukken hoe de werkelijkheid in diepste wezen in elkaar zit. Neem de volgende zin:
- Socrates is wijs.
Die zin zegt iets over Socrates (een mens), namelijk dat hij wijs is. Hij zegt daarmee ook iets algemeners dat mensen eigenschappen kunnen hebben, zoals wijsheid.
Dat klinkt heel flauw, maar is het ook zo? Taal – in ieder geval het Nederlands, maar heel veel andere talen ook – heeft bijvoeglijk naamwoorden. Die drukken eigenschappen uit. Dat werkt alleen in een wereldbeeld waarin dingen ‘eigenschappen’ hebben.
De werkelijkheid die naar verluidt buiten ons ligt
Maar zit onze wereld dan niet inderdaad zo in elkaar? Dingen hebben toch eigenschappen? Of in ieder geval zien we de wereld toch noodzakelijk zo dat er aan de ene kant dingen bestaan en aan de andere kant eigenschappen die deze dingen hebben? Of weerspiegelt het de menselijke geest die geneigd is de wereld zo op te delen? Of, nog een andere mogelijkheid, wordt dat fundamentele onderscheid ons alleen maar aangereikt door de taal?
Op deze vraag: hoe deelt de taal de werkelijkheid in zijn allerdiepste, allerlaagste niveaus precies in gaat een interessant overzichtsartikel van de Duits-Amerikaans-Franse semanticus en filosoof Friederike Moltmann. De ‘ontologie van de natuurlijke taal’ heet de kleine, filosofische discipline die vraagt of het soort onderverdelingen die je in taal vindt de menselijke geest weerspiegelen of zelfs de werkelijkheid die naar verluidt buiten ons ligt.
Hoe wij erover praten
Zo plaatst menselijke taal over het algemeen fysieke objecten op een andere manier in de tijd en ruimte dan gebeurtenissen. Het Nederlands gebruikt bijvoorbeeld verschillende werkwoorden:
- Het feestje vond gisteren plaats.
- Het feestje bestond gisteren. [uitgesloten]
- Het gebouw vond gisteren plaats. [uitgesloten]
- Het gebouw bestond gisteren.
- Het feestje is morgen.
- Het gebouw is morgen. [uitgesloten]
Gebeurtenissen als feestjes hebben dus in de taal een andere verhouding met de ruimte en de tijd dan concrete voorwerpen als gebouwen. Ook hier geldt weer de vraag: is dat nu echt zo? Of is dat alleen maar hoe wij erover denken? Of zelfs alleen hoe wij erover praten?
Eigen systeem van werkelijkheid
Interessant is ook dat je in menselijke taal kunt verwijzen naar dingen die niet bestaan:
- De toren die op dat plaatje staat afgebeeld bestaat niet echt. Hij is verzonnen.
Persoonlijk voornaamwoorden als hij verwijzen naar dingen of mensen. Maar in dit geval verwijst hij naar iets waarvan met kracht wordt ontkend dat het bestaat. In taal ga je er in zekere zin dus vanuit dat er dingen bestaan die niet bestaan. Tegelijkertijd zou je niet willen beweren dat iemand die de bovenstaande twee zinnen uitspreekt dus gebonden is aan de aanname dat er dingen zijn die niet bestaan.
De taal weerspiegelt in die zin niet de manier waarop wij over de werkelijkheid nadenken, en ook niet die werkelijkheid zelf. De taal biedt een eigen systeem van werkelijkheid.
Mark zegt
Wel een gemiste kans van dit artikel dat het de bestaande diversiteit aan talen niet gebruikt om iets meer te zeggen over mogelijke variatie in taalontologieën. (Het zegt dat “crosslinguistic research in semantics as such is only a very recent development” maar dat lijkt meer een excuus om er niets mee te doen dan een eerlijke vaststelling van de staat van de wetenschap op dit gebied. Formidabele bijdrages zijn geleverd door Sapir, Osgood, Casagrande, Clark, Wierzbicka, Bowerman, en vele anderen.)
Om een simpel voorbeeld te noemen, zaken waarover we denken als ‘eigenschappen’ (misschien omdat ze in onze talen uitgedrukt worden met bijvoeglijk naamwoorden) worden in veel Afrikaanse talen uitgedrukt met werkwoorden; en zelfs de lijst van eigenschappen die je aan dingen toeschrijft wordt deels bepaald door de categorieën die onze talen aanleveren.
In het Siwu (Ghana) kun je niet direct zeggen ‘de bes is rood’; de beste benadering is iets als kùbi ku-rɛtɛ ‘de bes rijpt’. Er is hier geen bijvoeglijk naamwoord maar een werkwoord, wat als gevolg heeft dat het beschrevene meer geconstrueerd wordt als een proces dan als een eigenschap. En er is geen woord voor de kleur rood; rɛtɛ heeft primair de betekenis ‘rijpen’ en kan daarom ook voor rode dingen gebruikt kan worden (want dingen die rijpen worden vaak rood). Een ruwweg equivalente betekenis kan dus wel overgebracht worden, maar die wordt gekleurd door de lokale ontologie.
Anders gezegd: een spreker van het Siwu (of het Chinees, of het Quechua) zou een radicaal anders artikel geschreven hebben over dit onderwerp. Dat betekent niet dat die talen incommensurabel zijn, maar wel dat ze verschillende vertrekpunten kunnen hebben en verschillende ontologieën kunnen suggereren. Een overkoepelend, vergelijkend perspectief is dus cruciaal, juist voor dit soort fascinerende vragen over ontologie.