Wat is het moderne leven toch een eindeloos gezwoeg, met allerlei mensen die maar dag in dag uit achter lange tafels zitten te vergaderen, en die zich dan aan elkaar gaan ergeren, zodat ze als ze elkaar niet zien venijnige stukjes over elkaar schrijven; waarna er uit al die vergaderingen uiteindelijk iets komt waar niemand écht gelukkig mee is.
Je weet het natuurlijk allemaal wel, maar dan schrik je nog als je het allemaal bij elkaar ziet staan. Het proefschrift dan Maria van der Aalsvoort op 14 december a.s. in Nijmegen verdedigt is er een voorbeeld van. Van der Aalsvoort beschrijft in detail de discussies die er tussen 1988 en 2008 zijn gevoerd over de mogelijke invoering van een vak taalkunde in het eindexamen Nederlands voor havo en vwo.
Terugkoppelen
Verreweg de meeste aandacht besteedt Van der Aalsvoort daarbij aan de eerste tien jaar van die periode – de tijd dat de discussie gevoerd werd. Vooral onder universitaire neerlandici was het idee ontstaan dat het nuttig zou kunnen zijn om iets aan taalkunde te doen (of taalbeschouwing, zoals sommigen het noemden, alleen al over die kwestie kun je natuurlijk eindeloos vergaderen). Niet iedereen was het daar mee eens. Sommigen vonden dat de leraar al overbelast was en anderen meenden bijvoorbeeld dat de nadruk bij Nederlands vooral moest liggen bij vaardigheden: kunnen spreken, lezen, luisteren en spreken. Uiteindelijk kwam men desalniettemin na lang wikken en wegen, door Van der Aalsvoort met eindeloos geduld gedocumenteerd, tot een advies om het in ieder geval eens te proberen, met een beetje taalkunde.
Vrijwel onmiddellijk na dat advies gooide het ministerie echter het héle onderwijsprogramma op de middelbare school op de helling. Vanaf dat moment zou er jarenlang vergaderd worden over de invoering van de Tweede Fase. Het eerdere advies kon de prullenbak in en de hele discussie begon op nieuw, nu in wat verhevigder vorm. Met name de tegenstanders van de taalkunde lijken zich in deze fase te hebben geweerd. Er was een Vakontwikkelgroep Nederlands, waarin enkele taalkundigen en andere voorstanders van taalkunde in het onderwijs zaten, maar deze moest af en toe ’terugkoppelen’ (het lekkerste jargon is het jargon van twintig jaar geleden) naar een coördinatiecommissie. In de coördinatiecommissie zaten toevallig ook weer enkele neerlandici, maar die waren juist heel erg tegen de taalkunde; tegen de afspraken in gingen de leden van die commissie zelfs eigen plannen opstellen zónder die vermaledijde taalwetenschap erin.
Succesvol
Maar ook hier kwam de commissie Sisyphus uiteindelijk uit – met alweer een advies om de taalkunde in ieder geval in het vwo tot een onderdeeltje van het schoolprogramma te maken. Tot ieders verbijstering gooide toen een ambtenaar dat product van zoveel vergaderen en onderlinge haat en nijd, hup!, in de prullenbak. De taalkunde ging eruit en in plaats daarvan kwam argumentatieleer – een vak dat eigenlijk bij Filosofie zou worden gegeven, maar toen dat vak het helemaal niet haalde, werd leren argumenteren ineens tot ook een soort taalkunde verklaard. En aldus geschiedde, tegen de wil van alle betrokkenen in.
In de volgende tien jaar, na de invoering van de Tweede Fase, werden er nog wel verschillende pogingen gedaan om in ieder geval een beetje taalwetenschap in het onderwijs te krijgen. Van der Aalsvoort beschrijft verschillende lesmethoden die er zijn gemaakt, maar ze vermeldt niet
hoe succesvol die methodes waren.
Hu, wetenschappelijk
Vensters op vakontwikkelingen is onvermijdelijk soms een beetje taai: het beschrijft eindeloos geharrewar over studielasturen en Stuurgroepen Profiel, maar daaronder kolken de emoties. Met name wordt duidelijk dat er groot antagonisme bestond tussen de vakdidactici Hans Hulshof en Helge Bonset. De eerste was een warm pleitbezorger voor de taalkunde, maar de laatste had daar kennelijk een enorme weerzin tegen. Zelfs tegenover Van der Aalsvoort laat hij die weerzin duidelijk blijken: die Hulshof wilde namelijk die kinderen op het vwo om de oren slaan met een wetenschappelijke kijk op taal! Ja, daar moest je natuurlijk niet mee aankomen: wetenschap voor leerlingen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het zou wat.
In plaats daarvan was Bonset een boegbeeld van de vaardighedenbeweging. Bij het lezen van dat boek viel me op hoe weinig precies dat begrip ‘vaardigheid’ eigenlijk is. Wanneer is iemand bijvoorbeeld schrijfvaardig? Als ze kan spellen? Als ze een betoog kan schrijven dat zo opzwepend is dat vijanden hun wapens laten vallen en elkaar schreiend in de armen vallen? Moet je je aan de normen kunnen houden of moet je deze aan je laars durven lappen? Wanneer kun je eigenlijk zeggen dat iemand kan schrijven? Om zulke vragen te kunnen beantwoorden heb je natuurlijk enige kennis nodig, misschien zelfs wel, hu, wetenschappelijke.
Gebakken peren
Het is curieus om te merken hoe zulke persoonlijke overwegingen de inhoud van een voor iedereen verplicht schoolvak zo lang hebben bepaald. Van der Aalsvoorts boek is daarom niet alleen interessant wanneer je toevallig geïnteresseerd bent in de specifieke kwestie van of vwo-leerlingen nu wel of niet 24 uur onderhouden moeten worden over taalkunde, maar ook als je algemener een beeld wilt krijgen van hoe chaotisch en rommelig de onderwijspolitiek in de decennia rond de eeuwwisseling werkte. (En hoe afhankelijk het kon zijn van de onbenulligheid van bewindspersonen zoals drs. Tineke Netelenbos, die oprecht leek te denken dat argumentatieleer een taalwetenschappelijke discipline was. Argumenteren doe je immers, precies, met taal.)
Uiteindelijk kwam de taalkunde er dus niet, en uiteindelijk zitten we nu, bijna tien jaar na de invoering van de Tweede Fase, met de gebakken peren: een volgens nagenoeg alle beschouwers onzinnig examen. Het is niet duidelijk dat de invoering van de taalkunde daar nu per se een oplossing voor is; maar die discussie begint wel weer langzaam Sisyphus’ berg af te rollen.
Maria van der Aalsvoort. Vensters op de vakontwikkelingen. De betwiste invoering van taalkunde in het examenprogramma Nederlands havo/vwo (1988-2008). Proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen; te verdedigen op 14 december 2016.
Peter Kortz zegt
We zitten zeker met de gebakken peren en al heel lang en er komt maar geen schot in.
Nogmaals wil ik er op wijzen dat het examen Nederlands inhoudelijk geen toetsing is van behandelde stof. Dat is toch raar!
Het examen kun je niet veranderen als ook niet het curriculum verandert. En invoering van taalkunde zou daarbij een mooi ding zijn.
Er moet nog veel meer veranderen naar mijn idee, maar deze plek is daarvoor ongeschikt.
Wouter van der Land zegt
Heeft Van der Aalsvoort ook bekeken waar de haat en nijd vandaan komt? Is er bijvoorbeeld een neiging van ‘links’ om het verplichte vak Nederlands eenvoudig en praktisch te willen houden om zo het havo en vwo toegankelijker en sociaal functioneel te maken? En van wetenschappelijken om het VWO-onderwijs meer aan te laten sluiten op het WO?
Marc van Oostendorp zegt
Hoewel het niet expliciet besproken wordt, krijg ik uit het proefschrift de indruk dat het inderdaad ongeveer zo zit. Alleen de term ‘links’ weet ik niet te plaatsen; de politieke voorkeur van de verschillende partijen wordt niet uit de doeken gedaan. Uit mijn eigen ervaring vermoed ik dat het standpunt in dezen losstaat van andere politieke ideeën. Je kunt bijvoorbeeld ook voorstander zijn voor vaardigheden als je ‘rechts’ bent, omdat je bijvoorbeeld vindt dat scholieren zo tot bruikbaarder werknemers worden opgeleid.
Inge zegt
Goed stuk!
Zelf heb ik als docent meegewerkt aan het hertalen van de criteria bij de deelvaardigheden uit het rapport Meijering naar ‘leerlingtaal’. Beslist nuttig. Feit blijft echter dat je inderdaad vaardigheden test waarvan zelden exact hard te maken is hoezeer een leerling die beheerst. De criteria blijven diffuus en zo leer je leerlingen dat ze wegkomen met het vertonen van een kunstje. Het streven een taal te beheersen wordt momenteel niet als doel gesteld en dat is funest.
Taalkunde, dan: wij lieten meestal spreekvaardigheid samenvallen met taalkunde in de bovenbouw van havo & vwo. Veel leerlingen vinden het oprecht interessant om meer diepgang aan te brengen in het schoolvak. Zonde dat het accent op die vaardigheden ligt. In de dagelijkse praktijk van mijn huidige, universitaire functie merk ik de schrijnende gevolgen daarvan.
Overigens klopt deze zin niet: “Uiteindelijk kwam de taalkunde er dus niet, en uiteindelijk zitten we nu, bijna tien jaar na de invoering van de Tweede Fase, met de gebakken peren: een volgens nagenoeg alle beschouwers onzinnig examen.” We zitten nu bijna tien jaar na herziening van de Tweede Fase, die al in 1998 werd ingezet. Detail.
Redactie Neerlandistiek zegt
Ah ja, in de laatste zin haalde ik het einde van de in het boek beschreven periode (2008) door de war met het heden (2016). Wat vliegt de tijd!